Operation Manual
246 I-Modell - 11/12 - Ausgabe 09/11 - 2096090 - BUE-0051-05NL
Wielen en banden
13
13.5.3 Wiel vervangen
Het voertuig op een zo effen en vast mogelijke ondergrond parkeren.
Motor uitzetten en gevarenzone afzetten.
In de eerste versnelling schakelen. Bij een automatische versnellingsbak
in de stand "P" schakelen.
De handrem aantrekken.
Wielkeggen of andere geschikte voorwerpen onder de tegenover gelegen
wielen leggen om het voertuig te beveiligen (Afb. 279).
Reservewiel uit de reservewielhouder nemen.
Bij een zachte ondergrond een stabiele onderlegger onder de wagenkrik
leggen, bijv. een houten plank.
Krik tegen de daarvoor bestemde opnamepunten plaatsen (gebruiksaan-
wijzing van het basisvoertuig lezen).
Wielschroeven met wielsleutel enkele slagen losdraaien, maar niet eruit
draaien.
Voertuig optillen, tot het wiel zich 2 of 3 cm boven de grond bevindt.
Wielschroeven eruit draaien en wiel afnemen.
Reservewiel op wielnaaf zetten en afstellen.
Wielschroeven erin draaien en kruisgewijs licht aandraaien.
Wagenkrik naar beneden draaien en verwijderen.
Wielschroeven met wielsleutel gelijkmatig aandraaien (aandraaimoment
zie sectie 13.5.2).
Aandraaimoment door een geautoriseerde werkplaats laten controleren.
13.6 Reservewielhouder (speciale uitvoering)
Het reservewiel bevindt zich afhankelijk van het model aan de onderkant van
het voertuig of in de garage achter.
X De voetplaat van de wagenkrik moet plat op de grond staan.
X De wagenkrik niet schuin neerzetten.
Z Laat het vervangen wiel direct repareren.
Z Algemene instructies in dit hoofdstuk in acht nemen.
Afb. 279 Voertuig beveiligen