Operation Manual

186 Premio/Averso - 10/11 - Ausgabe 07/10 - 1976768 - BUE-0012-08NL
Wielen en banden
13
Reservewiel eruit nemen: De veiligheidsketting (Afb. 235,2) uithaken.
De stergreep (Afb. 235,1) losdraaien en verwijderen.
De reservewielhouder (Afb. 235,3) ca. 10 cm naar buiten trekken en op de
grond leggen.
De reservewielhouder zover naar buiten trekken tot het reservewiel goed
bereikbaar is.
De beide moeren (Afb. 236,2 en 3) eraf schroeven.
Het reservewiel (Afb. 236,1) van de reservewielhouder nemen.
13.7 Bandenspanning
De draagkracht en daarmee de houdbaarheid van een band hangt direct
samen met de bandenspanning. Lucht is een vluchtig medium, dat onvermij-
delijk ook uit de banden ontsnapt.
Als vuistregel kan ervan uitgegaan worden, dat bij een gevulde band na twee
maanden een spanningsverlies van 0,1 bar optreedt. Om schade of klappen
van de banden te vermijden, de bandenspanning regelmatig controleren.
Afhankelijk van de bandenspanning verandert het draagvlak van de band.
Een te lage bandenspanning leidt tot oververhitting van de band. Dit kan
zware schade in de band tot gevolg hebben.
Regelmatig voor het begin van de rit of iedere 2 weken de bandenspan-
ning controleren. Een verkeerde bandenspanning veroorzaakt overma-
tige slijtage en kan de banden beschadigen of zelfs doen klappen. Het
voertuig kan uit controle raken.
Alleen ventielen gebruiken die voor de voorgeschreven bandenspan-
ning zijn toegelaten.
Bandenspanning alleen controleren bij koude banden.
Afb. 237 Draagvlak van de band
1 Juiste bandenspanning
2 Te lage bandenspanning
3 Te hoge bandenspanning
De opgaven van de bandenspanningswaarden gelden voor beladen voer-
tuigen bij koude banden.
Bij warme banden moet de spanning rond 0,3 bar hoger zijn dan bij koude
banden. De juiste spanning bij koude banden opnieuw controleren.
Opgave van de spanning in bar.
De spanningstolerantie bedraagt +/- 0,05 bar.