Operation Manual
39A-Modell - 10/11 - Ausgabe 08/10 - 1976781 - BUE-0005-09NL
Tijdens de rit
4
4.6.1 Veiligheidsgordel juist dragen
De veiligheidsgordel wordt juist gedragen, als er tussen lichaam en veilig-
heidsgordel nog een vuistbreedte plaats over is.
4.7 Kinderzitjes
De kinderzitjes zijn ingedeeld in vijf klassen:
4.8 Pilotenstoel voor bestuurdersstoel en passagiersstoel
Kinderzitjes alleen op zitplaatsen met in de fabriek gemonteerde drie-
puntsgordels aanbrengen.
Gebruikte veiligheidsgordels na een ongeluk (laten) vervangen.
Tijdens de rit de rugleuning van de stoel niet al te ver naar achter leunen.
De werking van de veiligheidsgordel is anders niet meer gegarandeerd.
De gordel niet verdraaien. De gordel moet plat tegen het lichaam liggen.
Voor het dragen van de veiligheidsgordel een correcte zithouding aan-
nemen.
Kinderen onder de 13 jaar, die kleiner zijn dan 150 cm, tijdens de rit met
een geschikt en officieel goedgekeurd kinderzitje beveiligen.
Kinderzitjes alleen op zitplaatsen met in de fabriek gemonteerde drie-
puntsgordels aanbrengen.
Kinderen voor het begin van de rit vastmaken en erop letten dat de kin-
deren tijdens de rit vastgemaakt blijven.
Als in het voertuig een passagiers-airbag is ingebouwd, dan mag er op
de passagiersstoel geen naar achter gericht kinderzitje ("Reboard-sys-
temen") worden gebruikt. De waarschuwingsbordjes van het voertuig in
acht nemen.
Klasse Lichaamsgewicht Leeftijd (ongeveer)
0 Tot 10 kg Tot 9 maanden
0+ Tot 13 kg Tot 18 maanden
I 9 kg tot 18 kg 9 maanden tot 4 jaar
II 15 kg tot 25 kg 3 jaar tot 7 ½ jaar
III 22 kg tot 36 kg 6 jaar tot 12 jaar
Voor het begin van de rit alle draaibare stoelen in de rijrichting draaien
en vergrendelen.
De stoelen tijdens de rit in de rijrichting vergrendeld laten en niet ver-
draaien.
Voor het draaien van de stoelen in een opgesteld voertuig altijd de
handrem trekken.