Operation Manual
207A-Modell - 10/11 - Ausgabe 08/10 - 1976781 - BUE-0005-09NL
Wielen en banden
13
13.5.3 Wiel vervangen
Het voertuig op een zo effen en vast mogelijke ondergrond parkeren.
Motor uitzetten en gevarenzone afzetten.
In de eerste versnelling schakelen. Bij een automatische versnellingsbak
in de stand "P" schakelen.
De handrem aantrekken.
Wielkeggen of andere geschikte voorwerpen onder de tegenover gelegen
wielen leggen om het voertuig te beveiligen (Afb. 210).
Reservewiel uit de reservewielhouder nemen.
Bij een zachte ondergrond een stabiele onderlegger onder de wagenkrik
leggen, bijv. een houten plank.
Krik tegen de daarvoor bestemde opnamepunten plaatsen (gebruiksaan-
wijzing van het basisvoertuig lezen).
Wielschroeven met wielsleutel enkele slagen losdraaien, maar niet eruit
draaien.
Voertuig optillen, tot het wiel zich 2 of 3 cm boven de grond bevindt.
Wielschroeven eruit draaien en wiel afnemen.
Reservewiel op wielnaaf zetten en afstellen.
Wielschroeven erin draaien en kruisgewijs licht aandraaien.
Wagenkrik naar beneden draaien en verwijderen.
Wielschroeven met wielsleutel gelijkmatig aandraaien (aandraaimoment
zie sectie 13.5.2).
Aandraaimoment door een geautoriseerde werkplaats laten controleren.
De voetplaat van de wagenkrik moet plat op de grond staan.
De wagenkrik niet schuin neerzetten.
Bij wiel verwisselen aan de achteras van de modellen A 747-2 en
A 748-2 nooit de handrem aantrekken. Als de handrem is aangetrokken,
kan de wagenkrik breken.
U moet altijd beschikken over een gebruiksklaar reservewiel. Laat daarom
het vervangen wiel direct repareren.
Algemene instructies in dit hoofdstuk in acht nemen.
Afb. 210 Voertuig beveiligen