Installation Instructions

6 In bedrijf nemen
Logatherm – 6 720 806 593 (2013/05)
35
Afb. 42 Aansluitklemmen van de buiteneenheid
[1] Laagspanningsaansluiting hybride manager (S2/S3)
[2] Aansluiting aardkabel van de buiteneenheid
[3] Niet bezet (S1)
Monteer de service-afdekking weer na het monteren.
5.8 Montage van de buitentemperatuursensor
5.8.1 Montageplaats kiezen
De montageplaats van de buitentemperatuursensor beïnvloedt de ge-
meten buitentemperatuurwaarde en zo de regeling van het totale sy-
steem.
Monteer de buitentemperatuursensor op minimaal 4 meter afstand
van een rookgasuitlaat of een luchtafvoeropening en de buiteneen-
heid.
Monteer de buitentemperatuursensor op de muur die naar het noor-
den is gericht.
Kies als montagehoogte ongeveer het midden van het te verwarmen
gebouw (in de regel 2 tot 2,5 meter boven het maaiveld).
De volgende montageplaatsen kunnen de temperatuurmeting vervalsen
en moeten daarom worden vermeden:
Niet in de buurt van ramen en deuren monteren.
Niet op plaatsen met weinig of geen luchtcirculatie aanbrengen
(bijv. hoeken, nissen).
Niet in de buurt van kunstmatige warmtebronnen aanbrengen
(bijv. ventilator, rookgasafvoer, luchtuitlaat van de buiteneenheid).
Wandmontage
2 gaten boren en de buitentemperatuursensor monteren.
Afb. 43 Montage van de buitentemperatuursensor
[a] Afstand van de boorgaten: 62 mm
5.8.2 Buitentemperatuursensor aansluiten
Wij adviseren gebruik te maken van afgeschermde kabel, geïnstal-
leerd in beschermbuis, bijv. LIY CY (TP).
Aanbevolen kabeldiameter: 0,75 mm
2
(0,5 mm
2
).
De beide aders zijn beveiligd tegen ompolen.
Bij verlenging van de sensorkabels de volgende aderdiameters ge-
bruiken:
5.9 DIP-schakelaar op de buiteneenheid instellen
DIP-schakelaars conform tabel 15 op pagina 51 en de afb. 84
pagina 85 instellen resp. controleren.
6 In bedrijf nemen
6.1 Voor de inbedrijfstelling
6.1.1 Veiligheid
Alle werkzaamheden voor de inbedrijfstelling moeten zodanig worden
uitgevoerd, dat altijd de veiligheid van personen is gewaarborgd en ma-
teriële schade wordt voorkomen. Daarbij hoort:
Laat het hybride systeem en de componenten alleen door de leveran-
cier of een gecertificeerde en door de fabrikant erkende installateur in
bedrijf stellen.
Niet geïsoleerde delen van het koudemiddelcircuit tijdens bedrijf niet
met blote handen aanraken. De koudemiddelleidingen zijn afhankelijk
van de toestand van het stromende koudemiddel zeer heet of zeer
koud.
De schakelaar of andere delen van de elektrische installatie niet met
natte handen aanraken. Er bestaat gevaar voor elektrocutie.
Altijd de vereiste procedures en wachttijden bij het in- en uitschake-
len respecteren. Anders kunnen de componenten van het hybride sy-
steem ernstig beschadigd raken.
Sluit de afscherming aan op punt 2, wanneer een CAN-
BUS-kabel met een geaarde afscherming wordt gebruikt.
6 720 646 970-109.1ITL
L N S1 S2 S3
2
3
1
a
6 720 646 970-34.2ITL
Lees in de installatiehandleiding van de condensatieke-
tel na hoe de bedrading van de buitentemperatuursen-
sor met de condensatieketel moet worden uitgevoerd.
Kabellengte [m] Diameter [mm
2
]
20 0,75...1.50
30 1,0...1.50
30 1,50
Tab. 10 Aderdiameters voor sensorkabels
De DIP-schakelaars zijn af fabriek correct ingesteld.
De instellingen hoeven niet meer te worden veranderd,
maar moeten voor de inbedrijfstelling wel worden ge-
controleerd.
OPMERKING: Mogelijke communicatiestoringen tussen
de buiteneenheid en de binneneenheden. Activeer de
spanning op de eenheden in de juiste volgorde.
Sluit alle BUS-deelnemers op de BUS aan voordat de
spanning van de BUS wordt ingeschakeld.
Wij adviseren voor de inbedrijfstelling, de bedienings-
eenheid Logamatic RC35 provisorisch in de nabijheid
van de hybride manager te installeren.