Installation Instructions
5 Montage en installatie
Logatherm – 6 720 806 593 (2013/05)
25
Minimumafstanden
Afb. 20 Minimale afstanden van de hybride manager
[a] Afstand naar boven: 250 mm
[b] Afstand naar onderen: 200 mm
[c] Afstand naar voren: 800 mm voor onderhoud
[d] Afstand aan de zijkant: 5 mm
5.2.7 Buiteneenheid
Omgevingscondities en installatielocatie
De omgevingscondities en de locatie hebben een belangrijke invloed op
vermogen en levensduur van de buiteneenheid. Ongunstige omgevings-
condities of locaties kunnen een aanmerkelijke vermindering van het
vermogen veroorzaken en zelfs schade aan het systeem.
• De buiteneenheid mag niet in een omgeving worden opgesteld, waar
deze wordt blootgesteld aan damp, vluchtige olie (inclusief machine-
olie) of zwavelgas.
• In gebieden met een hoog zoutgehalte (bijv. aan de kust) moeten de
aanbevelingen voor een geschikte bescherming van de verdamper
van de buiteneenheid worden opgevolgd.
• Wanneer rekening moet worden gehouden met sneeuwval, moet via
geschikte maatregelen worden gewaarborgd, dat de buiteneenheid
niet met sneeuw kan worden bedekt.
• In gebieden met koud weer en vorst, moet worden gewaarborgd, dat
het condensaat vrij kan wegstromen (bijv. met een condensafvoer of
-pot).
• De buiteneenheid moet zo mogelijk niet op plaatsen met directe zon-
nestralen en andere warmtebronnen worden opgesteld.
Fundament
• Het opsteloppervlak moet vlak, vast en voldoende draagkrachtig zijn.
Deze moet het gewicht en de trillingen van de buiteneenheid kunnen
opnemen.
• Houten ondergronden zijn als opstellingsvlak niet geschikt.
• Voorwaarden voor een betonnen fundament:
– Betondikte: ≥ 120 mm
– Draagkracht: ≥ 320 kg
• Lengte van de bevestigingsschroeven: ≥ 70 mm (afhankelijk van de
fundering).
Opstellingsplaats algemeen
• De opstellingsplaats (vloer- of wandmontage, toebehoren leverbaar)
zo kiezen, dat door de buiteneenheid geen geluidsbelasting voor an-
dere bewoners of de buurt ontstaat.
• Kies de opstellingsplaats zodanig, dat eenvoudige bedrading en lei-
dinginstallatie naar de stroombron en de hybride manager mogelijk is.
• De buiteneenheid genereert tijdens cv-bedrijf condensaat. Wanneer
door dit condensaat gevaar bestaat voor letsel of schade, dan moet
worden gewaarborgd, dat rondom de buiteneenheid een geschikte af-
voer aanwezig is.
• Rookgasproducten en condensaat mogen niet in de luchtinlaat van de
buiteneenheid terechtkomen en niet daarop druppelen. Daarom de
buiteneenheid niet in de directe nabijheid en niet direct onder de
rookgasafvoer van de condensatieketel plaatsen.
• Recirculatie van de uitgangslucht kan het vermogen sterk beïnvloe-
den.
• Wij adviseren, de buiteneenheid op de vloer op te stellen.
Opstellingsplaats met veel wind
Wanneer de buiteneenheid op een dak of een andere winderige plaats
wordt opgesteld, moet worden voorkomen, dat de luchtuitgang direct
aan sterke wind is blootgesteld.
Mogelijke maatregelen voor bescherming tegen krachtige wind:
▶ De luchtuitlaat naar de dichtbij liggende muur richten. De minimale af-
stand moet 1000 mm zijn.
Afb. 21 Uitlijnen tegen de wand (winderige opstellingslocatie)
[a] Minimale afstand tot de wand 1000 mm
▶ De luchtuitlaat in een 90 °-hoek tot de hoofdwindrichting [1] uitrich-
ten.
Afb. 22 Luchtuitlaat uitrichten
[1] Hoofdwindrichting
GEVAAR: LEVENSGEVAAR DOOR EXPLOSIE VAN
BRANDBARE GASSEN!
Wanneer zich rondom de buiteneenheid brandbare gas-
sen verzamelen, bestaat brand- en explosiegevaar.
▶ Stel de buiteneenheid niet op een plaats op, waar
brandbare gassen vrijkomen, optreden, zich ophopen
of voorbijstromen.
6720803687-28.1Wo
dd
c
a
b
Wanneer de luchtuitlaat direct naar een muur is gericht,
kan deze in de loop der tijd verkleuren.
6720803687-24.1Wo
a
6 720 646 970-08.2ITL
1