Installation Instructions

5 Montage en installatie
Logatherm – 6 720 806 593 (2013/05)
24
5.1.2 Antivriesmiddel
5.1.3 Installatie spoelen
Voor de montage moet de gehele cv-installatie worden gespoeld. Ver-
ontreinigingen kunnen schade aan het toestel veroorzaken en het ver-
mogen verminderen.
Wanneer toestellen in een bestaande installatie worden ingebouwd,
moet deze ook worden gespoeld, omdat het water daar vaak substanties
en additieven bevat, die het bedrijf en de levensduur van nieuwe toestel-
len nadelig kunnen beïnvloeden.
Waarborg voor het spoelen, dat de installatie en de leidingen zich in een
optimale en bedrijfsgerede toestand bevinden.
Installatie spoelen:
Controleer, of de capaciteit van het lokaal geïnstalleerde expansievat
voor het watervolume van de installatie voldoende is.
Vrijgegeven maatregelen voor waterbehandeling bij Buderus opvra-
gen. Meer instructies in Buderus "werkblad K8".
Vul de installatie met koud water en controleer deze op lekdichtheid.
Alle aftapkranen openen en de installatie aftappen.
Aftapkranen sluiten en een voor aluminium geschikt spoelmiddel in
een concentratie die geschikt is voor de installatietoestand aanvoeren
conform de instructies van de leverancier.
Laat voor het inschakelen van de lucht-waterwarmtepomp het spoel-
middel door de installatie circuleren.
Gebruik de installatie bij normale bedrijfstemperatuur conform de in-
structies van de leverancier van het spoelmiddel.
Tap de installatie af en spoel deze grondig met koud water, om het
spoelmiddel en verontreinigingen te verwijderen.
Gebruik indien nodig een externe spoelinrichting om het reinigings-
proces te ondersteunen.
5.2 Opstelling van de systeemcomponenten
5.2.1 Algemene voorwaarden
De toegestane maximale lengte van de koudemiddelleidingen tussen
buiteneenheid en hybride manager is 30 meter bij maximaal 15 boch-
ten (één richting).
De toegestane minimale lengte van de koudemiddelleidingen tussen
buiteneenheid en hybride manager (één richting) is 1 meter.
Tussen de opstellingslocatie van de hybride manager en de buiten-
eenheid is een hoogteverschil toegestaan. De maximale leidinglengte
van 30 meter moet echter worden aangehouden.
Monteer een automatische ontluchter op het hoogste punt van de cv-
installatie, wanneer de hybride manager boven de condensatieketel
wordt gemonteerd.
Voor de leidingen, waarmee de hybride manager op de aanwezig aan-
voer en retour van de cv-installatie wordt aangesloten, moet de maxi-
male equivalente lengte aan de hand van de tabellen
41
en
42
worden
bepaald. Voor iedere 90°-bocht moet 1 meter worden afgetrokken.
Ruimten, waarin de hybride manager of koudemiddelleidingen zijn ge-
enstalleerd, moeten een volume van minimaal 5,7 m³ hebben, wan-
neer personen daarin verblijven.
5.2.2 Bufferboiler
De bufferboiler moet in serie, in de aanvoer tussen hybride manager en
installatie-bypass worden ingebouwd.
5.2.3 Bypassventiel
Het bypassventiel wordt tussen de uitlaat van de bufferboiler en de eer-
ste radiator van de cv-installatie geïnstalleerd.
Andere eisen aan de montageplaats:
Het bypassventiel moet in een recht leidinggedeelte en niet in de di-
recte omgeving van een bocht zitten.
Het bypassventiel moet voor de inbedrijfstelling en het onderhoud
goed toegankelijk zijn.
Het bypassventiel moet zo dicht mogelijk bij de cv-installatie worden
gemonteerd en zo ver mogelijk weg van de bufferboiler.
5.2.4 Expansievat
Een extra expansievat in de cv-retour tussen het bypassventiel of het pa-
rallelbuffervat en de hybride manager installeren. Dimensioneer het ex-
pansievat conform DIN 4708.
5.2.5 Thermostaatkranen
Breng voor optimaal comfort en optimale efficiency van de installatie
een thermostaatkraan aan op iedere radiator van het cv-circuit; met uit-
zondering van de radiator, die zich in dezelfde ruimte als de kamerther-
mostaat bevindt.
5.2.6 Hybride manager
Instructies betreffende de opstellingsplaats:
De minimale afstanden moeten zijn gewaarborgd.
Monteer de hybride manager op een stabiele wand, die het gewicht
kan dragen.
Wij adviseren, om de installatiewerkzaamheden te reduceren, de hy-
bride manager onder de condensatieketel te installeren ( afb. 7,
pagina 9).
Aanvoer- en retourleidingen kunnen verticaal van boven of van onde-
ren naar de hybride manager worden geïnstalleerd.
Koudemiddelleidingen kunnen van boven verticaal in de hybride ma-
nager worden geïnstalleerd.
Wanneer koudemiddelleidingen naar beneden toe worden geïnstal-
leerd, moet voldoende vrije ruimte aanwezig zijn, om de leidingen
naast het apparaat, bij voorkeur aan de linkerkant, naar beneden te la-
ten lopen.
Of antivries mag worden gebruikt en welk antivriesmiddel is
toegestaan, hangt af van de toegepaste condensatieketel.
Respecteer de specificaties in de installatiehandlei-
ding van de condensatieketel.
Houd de eisen aan de waterkwaliteit aan
( hoofdstuk 5.1.1).
Wanneer de gevraagde kwaliteit van het vul- en bijvulwa-
ter niet wordt aangehouden, vervalt de garantie.
Aan de volgende eisen moet zijn voldaan. Overige
voorwaarden voor de installatie van de afzonderlijke
systeemcomponenten zijn in de volgende paragrafen
gedetailleerd beschreven.
Het toerental van de pomp moet correct worden inge-
steld. Stel de hoogrendementpomp in de hybride mana-
ger in ( hoofdstuk 6.2.9, pagina 38).
OPMERKING:
Respecteer voor een correcte hydraulische aanslui-
ting de installatiehandleiding van de bufferboiler.
WAARSCHUWING: Ruimten, waarin de hybride mana-
ger of koudemiddelleidingen zijn geïnstalleerd, moeten
een volume van minimaal 5,7 m3 hebben, wanneer per-
sonen daarin verblijven.