Network User's Guide

Table Of Contents
De machine configureren voor een netwerk
14
2
IP-adressen, subnetmaskers en gateways 2
Als u de machine in een TCP/IP-netwerkomgeving wilt gebruiken, moet u het IP-adres en het subnetmasker
configureren. Het IP-adres dat u toewijst aan de afdrukserver moet zich op hetzelfde logische netwerk
bevinden als uw hostcomputers. Als dit niet het geval is, moeten het subnetmasker en gateway-adres worden
geconfigureerd.
IP-adres 2
Een IP-adres is een reeks cijfers die elke computer identificeert die op het netwerk is aangesloten. Een IP-
adres bestaat uit vier nummers die door punten van elkaar worden gescheiden. Elk nummer ligt tussen de
0 en 255.
Voorbeeld: in een klein netwerk zou u normaal gesproken het laatste cijfer wijzigen.
192.168.1.1
192.168.1.2
192.168.1.3
Hoe het IP-adres aan uw afdrukserver wordt toegewezen: 2
Als u een DHCP/BOOTP/RARP-server in uw netwerk hebt (doorgaans een netwerk op basis van
UNIX
®
/Linux, Windows
®
2000/XP, Windows Vista
®
, Windows
®
7 of Windows Server
®
2003/2008), zal de
afdrukserver het IP-adres automatisch via de DHCP-server ontvangen en de naam registreren bij een met
RFC 1001 en 1002 compatibele dynamische naamservice.
Opmerking
Op kleinere netwerken kan de DHCP-server ook de router zijn.
Raadpleeg DHCP gebruiken voor het configureren van het IP-adres op pagina 168 voor meer informatie over
DHCP, BOOTP en RARP.
BOOTP gebruiken voor het configureren van het IP-adres op pagina 168.
RARP gebruiken voor het configureren van het IP-adres op pagina 169.
Als er geen DHCP/BOOTP/RARP-server beschikbaar is, zal het APIPA-protocol (Automatic Private IP
Addressing) automatisch een IP-adres binnen het bereik 169.254.1.0 tot 169.254.254.255 toewijzen.
Raadpleeg APIPA gebruiken voor het configureren van het IP-adres op pagina 169 voor meer informatie over
APIPA.