Software User's Guide
Table Of Contents
- SOFTWAREHANDLEIDING
- Inhoudsopgave
- Paragraaf I: Windows®
- 1 Afdrukken
- De Brother-printerdriver gebruiken
- Functies
- Het juiste type papier kiezen
- Gelijktijdig afdrukken, scannen en faxen
- Gegevens in het geheugen wissen
- De afdrukkwaliteit controleren
- Statusmonitor
- Instellingen van de printerdriver
- De instellingen in het printerstuurprogramma openen
- Tabblad Normaal
- Tabblad Geavanceerd
- Tabblad Ondersteuning
- 2 Scannen
- Een document scannen met de TWAIN-driver
- Een document scannen met de WIA-driver (alleen Windows® XP)
- De scantoets gebruiken (Voor gebruikers van een USB-kabel)
- ScanSoft® PaperPort® SE met OCR gebruiken
- Items bekijken
- Uw items in mappen rangschikken
- Snelle koppelingen naar andere toepassingen
- Met ScanSoft® PaperPort® SE met OCR kunt u tekst in een beeld omzetten in tekst die u kunt bewerken
- U kunt items uit andere toepassingen importeren
- U kunt items in andere formaten exporteren
- ScanSoft® PaperPort® SE met OCR verwijderen
- 3 ControlCenter3
- 4 Netwerkscannen (voor modellen met ingebouwde netwerkondersteuning)
- 5 Remote Setup (niet mogelijk voor DCP-modellen en MFC-240C)
- 6 Brother PC-Faxsoftware (alleen MFC-modellen)
- Faxen via de PC
- Snelkiezen instellen
- Het Brother-adresboek
- Iemand in het adresboek opnemen
- Een groep voor het groepsverzenden instellen
- Gegevens van groepsleden bewerken
- Een naam of een groep verwijderen
- Het adresboek exporteren
- In het adresboek importeren
- Een bestand met de PC faxen met de gebruikersinterface Faxstijl
- Een bestand met de PC faxen met de gebruikersinterface E-mailstijl
- PC-Fax Ontvangen (niet beschikbaar voor MFC-240C en MFC-3360C)
- 7 PhotoCapture Center™ (niet beschikbaar voor MFC-3360C)
- 1 Afdrukken
- Paragraaf II: Apple® Macintosh®
- 8 Afdrukken en faxen
- 9 Scannen
- 10 ControlCenter2
- 11 Netwerkscannen (voor modellen met ingebouwde netwerkondersteuning)
- 12 Remote Setup & PhotoCapture Center™
- Index
- brother DUT
Netwerkscannen (voor modellen met ingebouwde netwerkondersteuning)
139
11
b Specificeer uw machine door middel van IP-adres of naam van het knooppunt. Voer het nieuwe IP-adres
in, om het IP-adres te wijzigen. Voer de nieuwe naam van het knooppunt in, om de naam van het
knooppunt van uw machine te wijzigen. Ieder (machine) knooppunt heeft zijn eigen naam van
knooppunt. U kunt de naam van het knooppunt vinden door de configuratiepagina van de machine af te
drukken. (Zie De netwerkconfiguratielijst afdrukken in de netwerkhandleiding.) De standaardnaam van
knooppunt is ‘BRN_xxxxxx’ (‘BRW_xxxxxx’ voor draadloze modellen) (waarbij xxxxxx de laatste zes
cijfers van het Ethernetadres zijn).
U kunt ook een machine selecteren uit de lijst met de beschikbare machines. Klik op Bladeren om de
lijst te tonen.
c Klik op OK.
Opmerking
• Om functies van de knop ‘Scan naar’ op de machine te gebruiken, klikt u op het selectievakje voor
Registreer uw computer met de "Scan naar" functies op de machine. Voer vervolgens de naam in
waarvan u wilt dat deze wordt weergegeven op het LCD-scherm van de machine voor uw Macintosh
®
.
U kunt maximaal 15 tekens gebruiken.
• U kunt het ontvangen van ongewenste documenten vermijden door een Pincode van 4 cijfers in te stellen.
Voer uw Pincode in, in het veld PINcode en Voer de PINcode opnieuw in. Om gegevens te verzenden
naar een computer die is beveiligd met een Pincode, vraagt het LCD-scherm de Pincode in te voeren voor
het document kan worden gescand en naar de machine verzonden. (Zie De scantoets gebruiken op
pagina 140.)










