Network User's Guide

Table Of Contents
11 - 5 TCP/IP CONFIGUREREN
DHCP gebruiken voor het
configureren van het IP-adres
Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP) is een van de
geautomatiseerde mechanismen die gebruikt worden voor het
toewijzen van een IP-adres. Als u een DHCP-server in uw netwerk
hebt (doorgaans een netwerk op basis van Unix/Linux, Windows
NT
®
4.0, Windows
®
2000, XP of Novell Netware), zal de afdruk-/
faxserver het IP-adres automatisch via de DHCP-server ontvangen
en de naam registreren bij een met RFC 1001 en 1002 compatibele
dynamische naamservice.
APIPA gebruiken om het IP-adres te configureren
Met Automatic Private IP Addressing (APIPA) zullen DHCP-clients
automatisch een IP-adres en subnetmasker configureren als er geen
DHCP-server beschikbaar is. Het apparaat kiest een eigen IP-adres
van 169.254.1.0 t/m 169.254.254.255. Het subnetmasker wordt
automatisch ingesteld op 255.255.0.0 en het gateway-adres wordt
ingesteld op 0.0.0.0.
Standaard is het APIPA-protocol ingeschakeld.
Als u de afdruk-/faxserver niet via DHCP, BOOTP of RARP
wilt configureren, dient u de BOOT METHOD in te stellen op
statisch, zodat de afdruk-/faxserver een statisch IP-adres
heeft. Zo wordt voorkomen dat de afdruk-/faxserver probeert
om een IP-adres van een van deze systemen te krijgen. U
kunt de BOOT METHOD wijzigen via het bedieningspaneel
van de machine, een webbrowser of BRAdmin Professional.