Installation Instructions
Allure & Elan 25 met koeling 3e druk juni 2010 5
Uitvoering Hoofdstuk 1
1.5 Koelblok
Het koelblok bestaat uit een geëpoxeerde plaatstalen omman-
teling met daarin een directe expansie verdamper.
9RRU 8SÀRZ HQ 'RZQÀRZ OXFKWYHUZDUPHUV ZRUGHQ YHUVFKLO-
lende koelblokken toegepast i.v.m. de stromingsrichting van de
lucht en het op te vangen condensaat. De verdamper bestaat
XLW HHQ ODPHOOHQ EORN ZHONH ELM HHQ 8SÀRZ WRHVWHO LQ$YRUP
VWDDWHQELM HHQ'RZQÀRZWRHVWHOLQ 9YRUPVWDDW,QGH YHU-
damper wordt het vloeibare koelmiddel geëxpandeerd.
Onder het lamellenblok is een lekbak geplaatst om het conden-
saat uit de gekoelde lucht op te vangen.
%LM GH 8SÀRZ NRHOEORNNHQ LV GH OXFKWWHPSHUDWXXUYRHOHU YRRU
de Allure luchtverwarmer al in het koelblok geplaatst. Deze
luchttemperatuurvoeler hoeft alleen nog maar met de kabel te
worden aangesloten op de schakelkast van de Allure luchtver-
ZDUPHU%LMGH'RZQÀRZNRHOEORNNHQPRHWGH]HWHPSHUDWXXU-
voeler worden geplaatst na het koelblok in het uitblaaskanaal
op een plaats waar een uitblaastemperatuur betrouwbaar kan
worden gemeten.
Op de verdamper in het koelblok is ook de sensor geplaatst
voor de interface van de koeling. Deze sensor is af fabriek ge-
monteerd. De connector van de temperatuursensor moet op de
interface koeling aangesloten worden.
Op het voordeksel van het koelblok zijn bevestigingsgaten
voorbereid voor deze interface met behuizing. De interface met
behuizing mag ook op een andere plaats gemonteerd worden,
echter de lengte van de sensorkabel naar het koelblok is be-
perkt. Deze kan niet worden verlengd!
2430-B
Opstelling verdampers
8SÀRZ
'RZQÀRZ
1.4 Interface condensingunit
De bij het koelblok meegeleverde interface zorgt er voor dat de
condensingunit wordt aangestuurd en op de juiste wijze gaat
koelen. Een temperatuursensor op de verdamper bewaakt de
bloktemperatuur van de verdamper. Deze bloktemperatuur
wordt bij ingeschakelde koeling op 4°C gehouden. Op het uit-
leesvenster van de interface is de bloktemperatuur af te lezen
]LH9RRUPRQWDJHLQWHUIDFHRSNRHOEORN]LHRRN
De interface wordt met de condensingunit verbonden met
4 -aderige 230V kabel:
/ OLMQQUYDQEXLWHQXQLW1 QHXWUDDOQUYDQEXLWHQXQLW
6 FRPPXQLFDWLHQUYDQEXLWHQXQLWHQHHQDDUGHGUDDG
In de schakelkast van de interface is een kroonsteen gemon-
teerd met de aansluitingen voor de installateur
Op de interface moet ook de verdampersensor worden aange-
VORWHQ]LHWHNHQLQJ9DQXLWGH(ODQVFKDNHONDVWSR-
OLJHFRQQHFWRUQUHQQURIGH$OOXUHVFKDNHONDVWSROLJH
FRQQHFWRU ; HQ ; PRHW HHQ DGHULJH NDEHO ZRUGHQ
aangesloten op de connector ‘on’ van de interface (potenti-
DDOYULMFRQWDFW'H]HDDQVOXLWLQJ]RUJWHUYRRUGDWGHNRHOLQJ
geactiveerd wordt bij koelvraag via de ruimtethermostaat (zie
Het uitleesvenster geeft de status van de installatie weer: is de
buitenunit aan of uit, de waarde van de verdampertemperatuur
en eventuele storingen. De storingen kunnen bestaan uit een
defecte temperatuursensor of een ‘input control error’. In dat
geval dient de interface gereset of vervangen te worden.
Dipswitch standen
De dipswitch voor het vermogen moet op de juiste stand wor-
den gezet welke overeen komt met het vermogen van de bui-
tenunit. Dit is belangrijk voor een correcte werking van de inter-
face in combinatie met de betreffende buitenunit. Slechts 1 van
de dipswitches voor het vermogen mag op ‘on’ worden gezet.
Verder moet de dipswitch ‘Test’ altijd op ‘on’ staan.
6103-B