Installation Instructions

40 Allure 10e druk juni 2009
Een vergrendeling van de besturingsunit kan alleen wor-
den opgeheven met de reset knop!
Als na drukken op de reset knop de storing blijft aanhouden,
zal met behulp van de storingsanalyse de oorzaak van de sto-
ring achterhaald kunnen worden.
Tijdens normaal bedrijf van het toestel moet de ionisatie
-
stroom tussen de 2,0 μA en 4,0 μA zijn.
Hoofdstuk 8 Storingsanalyse
8.1 Storingsanalyse
F11 Ten onrechte vlam (vlamsimulatie)
1
2
3
4
Controleer of het gas stroomt in de beveiligings-
afsluiter door een verschildruk (circa 0,9 mbar)
te meten over de smoorklep.
Controleer of de beveiligingsafsluiter schakelt
(circa 24 Vac).
Controleer de kabelboom:
- aansluiting van de 24 Vac-kabel op beide
spoelen van de beveiligingsafsluiter
- aansluiting van de 24 Vac-kabel op de cen-
trale connector van de schakelkast
- aardedraad naar brander.
Controleer de ontsteekpen
F09 Toestel niet in bedrijf na 4 maal starten
F18
1
2
3
4
5
6
7
Meet de ionisatiestroom tijdens ontsteken
van het toestel met een ionisatiemeter.
Geen vlam met ontsteken
Controleer de gasdruk in de toevoerleiding
(20 - 30 mbar) tijdens ontsteken, ook indien an-
dere gastoestellen schakelen.
Controleer of het gas stroomt in de beveiligings-
afsluiter door een verschildruk (circa 0,3 mbar)
te meten over de smoorklep tijdens het be-
krachtigen van de beveiligingsafsluiter.
Controleer of de beveiligingsafsluiter schakelt
(circa 24 Vac).
Controleer de kabelboom:
- aansluiting van de 24 Vac-kabel op beide
spoelen van de beveiligingsafsluiter
- aansluiting van de 24 Vac-kabel op de cen-
trale connector van de schakelkast.
Controleer of er ontsteking is op de ontsteek-
pen, eventueel door een losse ontsteekpen te
laten vonken.
Controleer de afstand tussen brander en
ontsteekpen: ca. 4,5 mm, maximaal 5 mm.
Hierbij moet de brander/mengkamer worden
gedemonteerd.
Controleer de inspuiter op vervuiling.
F09 Wel vlam met ontsteken
F10 1
2
Controleer de gasdruk in de toevoerleiding
(20 - 30 mbar) tijdens ontsteken en branden,
ook indien andere gastoestellen schakelen.
Controleer de kabelboom:
- aansluiting van de ontsteekkabel op de ont-
steekpen en de besturingsunit
- aansluiting van de ‘massa’-kabel.
3
4
5
6
Controleer het starttoerental van de rookgas-
ventilator. Let ook op het probleemloos rond-
draaien van de rookgasventilator en eventuele
‘aanloop-geluiden’
Controleer de afstand tussen brander en ont-
steekpen: circa 4,5 mm, maximaal 5 mm. Hier-
bij moet de brander/mengkamer worden gede-
monteerd.
Controleer de pakking tussen afstandbak en
warmtewisselaar op lekkage.
Controleer de mengkamer, warmtewisselaar,
rookgasverzamelbak en rookgasventilator op
lekkage.
F30 Storing bij interne controle besturingsunit
F33
F34
1
2
Reset de besturingunit.
Controleer de besturingsunit, eventueel door
een andere aan te sluiten.
F13 Storing rookgasventilator
F14
1
2
3
Rookgasventilator defect:
Controleer het draaien van de rookgasventila-
tor en sluit eventueel een reserve exemplaar
vrij aan.
Breuk in kabelboom.
Controleer de kabelboom en de stekerverbin-
dingen tussen de rookgasventilator en de be-
sturingsunit.
Voedingsspanning is te laag (minder dan
190 volt)
F01 Storing temperatuur
F05
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Rookgasventilator defect:
&RQWUROHHURIKHW¿OWHUQLHWLVYHUYXLOG
Controleer of de systeemventilator draait.
Controleer de kabelboom en de stekerverbin-
dingen van de systeemventilator.
Controleer de instellingen: T
set
, luchthoeveelhe-
den systeemventilator.
Controleer of de temperatuurvoelers werkzaam
]LMQELM&LVGHZHHUVWDQG5FLUFDNELM
het warmer worden van de temperatuurvoeler
JDDWGHZHHUVWDQG5RPODDJN
Controleer of de temperatuurvoelers juist zijn
aangesloten.
Controleer of de temperatuurvoelers juist zijn
geplaatst, met name de temperatuurvoeler in
het uitblaaskanaal (zie paragraaf 5.6.3).
Controleer het gelijktijdig stijgen van de tem-
peratuur in het toestel en in het uitblaaskanaal
tijdens het branden van de toestel.
Controleer de besturingsunit.