Installation Instructions

Allure Rev. F juni 2013 47
Een vergrendeling van de besturingsunit kan alleen wor-
den opgeheven met de reset knop!
Als na drukken op de reset knop (R-toets) de storing blijft aan-
houden, zal met behulp van de storingsanalyse de oorzaak van
de storing achterhaald kunnen worden.
Tijdens normaal bedrijf van het toestel moet de ionisatie-
stroom tussen de 3,0 μA en 10,0 μA zijn.
Storing Hoofdstuk 8
8.5 Storingsanalyse
F11 Ten onrechte vlam (vlamsimulatie)
1
2
3
4
Controleer of het gas stroomt in de beveiligings-
afsluiter door een verschildruk (circa 0,9 mbar)
te meten over de smoorklep.
Controleer of de beveiligingsafsluiter schakelt
(230 Vac).
Controleer de kabelboom:
- aansluiting van de 230 Vac-kabel op de be-
veiligingsafsluiter
- aansluiting van de 230 Vac-kabel op de con-
nector X-10 van de schakelkast
- aardedraad naar brander.
Controleer de ontsteekpen
F09 Toestel niet in bedrijf na 4 maal starten
F18
1
2
3
4
5
6
7
Meet de ionisatiestroom tijdens ontsteken
van het toestel met een ionisatiemeter.
Geen vlam met ontsteken
Controleer de gasdruk in de toevoerleiding
(20 - 30 mbar) tijdens ontsteken, ook indien an-
dere gastoestellen schakelen.
Controleer of het gas stroomt in de beveiligings-
afsluiter door een verschildruk (circa 0,3 mbar)
te meten over de smoorklep tijdens het be-
krachtigen van de beveiligingsafsluiter.
Controleer of de beveiligingsafsluiter schakelt
(circa 230 Vac).
Controleer de kabelboom:
- aansluiting van de 230 Vac-kabel op de con-
nector X10 van de besturingsunit.
Controleer of er ontsteking is op de ontsteek-
pen, eventueel door een losse ontsteekpen te
laten vonken.
Controleer de afstand tussen brander en
ontsteekpen: ca. 4,5 mm, maximaal 5 mm.
Hierbij moet de brander/mengkamer worden
gedemonteerd.
Controleer de inspuiter op vervuiling.
F09 Wel vlam met ontsteken
F10 1
2
Controleer de gasdruk in de toevoerleiding
(20 - 30 mbar) tijdens ontsteken en branden,
ook indien andere gastoestellen schakelen.
Controleer de kabelboom:
- aansluiting van de ontsteekkabel op de ont-
steekpen en de beveiligingsafsluiter
- aansluiting van de ‘massa’-kabel.
F13
F14
1
2
3
Controleer het draaien van de rookgasventila-
tor en sluit eventueel een reserve exemplaar
vrij aan.
Controleer de kabelboom en de stekerverbin-
dingen tussen de rookgasventilator en de be-
sturingsunit.
Voedingsspanning is te laag (minder dan
190 volt)
F01 Storing temperatuur
F05 1
2
3
4
5
6
7
8
9
&RQWUROHHURIKHW¿OWHUQLHWLVYHUYXLOG
Controleer of de systeemventilator draait.
Controleer de kabelboom en de stekerverbin-
dingen van de systeemventilator.
Controleer de instellingen: T
set
, luchthoeveelhe-
den systeemventilator.
Controleer of de temperatuurvoelers werkzaam
]LMQELM&LVGHZHHUVWDQG5FLUFDNELM
het warmer worden van de temperatuurvoeler
JDDWGHZHHUVWDQG5RPODDJN
Controleer of de temperatuurvoelers juist zijn
aangesloten.
Controleer of de temperatuurvoelers juist zijn
geplaatst, met name de temperatuurvoeler in
het uitblaaskanaal (zie § 5.7.3).
Controleer het gelijktijdig stijgen van de tem-
peratuur in het toestel en in het uitblaaskanaal
tijdens het branden van de toestel.
Controleer de besturingsunit.
Storing rookgasventilator
Breuk in kabelboom:
Rookgasventilator defect:
3
4
5
6
Controleer het starttoerental van de rookgas-
ventilator. Let ook op het probleemloos rond-
draaien van de rookgasventilator en eventuele
‘aanloop-geluiden’
Controleer de afstand tussen brander en ont-
steekpen: circa 4,5 mm, maximaal 5 mm. Hier-
bij moet de brander/mengkamer worden gede-
monteerd.
Controleer de pakking tussen afstandbak en
warmtewisselaar op lekkage.
Controleer de mengkamer, warmtewisselaar,
rookgasverzamelbak en rookgasventilator op
lekkage.
F00 Storing bij interne controle besturingsunit
F30
F31
F33
F34
1
2
Reset de besturingunit.
Controleer de besturingsunit, eventueel door
een andere aan te sluiten.