Operation Manual
Toets 1 bedienen om de actu-
ele instellingen te laten weer-
geven.
Om een andere demping in te
stellen:
Toets 1 zo vaak bedienen
totdat de gewenste instelling
wordt weergegeven.
De demping kan tijdens het
rijden worden ingesteld.
Wordt de toets 1 langere tijd
niet bediend, dan wordt de
demping zoals weergegeven
ingesteld.
Na afsluiting van de instelling
verdwijnt de ESA-weergave.
Banden
Bandenspanning
controleren
Onjuiste bandenspanning
verslechtert de rijeigen-
schappen van de motorfiets en
reduceert de levensduur van de
banden.
Zorg voor een correcte
bandenspanning.
Loodrecht aangebrachte
ventielen kunnen bij hoge
snelheden ongewild open gaan.
Om een plotseling bandenspan-
ningsverlies te voorkomen, ven-
tieldopjes met rubberafdich-
ting gebruiken en deze goed
aandraaien.
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
De bandenspanning aan de
hand van de volgende gege-
vens controleren.
Bandenspanning voor
2,2 bar (Rijden zonder passa-
gier, bij koude banden)
2,2 bar (Rijden met duopas-
sagier en/of bagage, bij koude
banden)
Bandenspanning achter
2,5 bar (Rijden zonder passa-
gier, bij koude banden)
2,9 bar (Rijden met duopas-
sagier en/of bagage, bij koude
banden)
Als de bandenspanning te laag is:
Bandenspanning corrigeren.
4
48
z
Gebruik