Operation Manual
Inleiding12
Bedieningselementen en functies
Projector
1. Focusring
Hiermee past u de scherpstelling van het
geprojecteerde beeld aan. Zie "Het
beeldformaat en de helderheid fijn
afstellen" op pagina 30 voor details.
2. TEMP (Waarschuwingslampje
temperatuur)
Licht rood op als de temperatuur van de
projector te hoog wordt. Zie "Indicatoren"
op pagina 56 voor details.
3. POWER (Power-lampje)
Brandt of knippert als de projector wordt
gebruikt. Zie "Indicatoren" op pagina 56
voor details.
4. Stroom
De projector in- of uitschakelen.
Zie "Opstarten" op pagina 25 en
"De projector uitschakelen" op pagina 40
voor details.
5. Links/BLANK
Hiermee kunt u de schermafbeelding
verbergen. Druk op een willekeurige knop
op de projector of op de
afstandsbediening om het beeld opnieuw
weer te geven. Zie "Het beeld verbergen"
op pagina 38 voor details.
6. MENU/Exit
Hiermee schakelt u het schermmenu
(OSD) in.
Hiermee gaat u terug naar het vorige
schermmenu (OSD), sluit u het menu en
slaat u de menu-instellingen op.
Zie "De menu's gebruiken" op pagina 44
voor details.
7. MODE/Enter
Afhankelijk van het geselecteerde
ingangssignaal wordt er een beschikbare
beeldinstellingsstand geselecteerd.
Zie "Een beeldmodus selecteren" op
pagina 33 voor details.
Hiermee opent u het geselecteerde menu-
item in het schermmenu. Zie "De menu's
gebruiken" op pagina 44 voor details.
8. Keystone/pijltoetsen ( / Omhoog,
/ Omlaag)
Hiermee corrigeert u handmatig de
vervormde beelden die door de
projectiehoek worden veroorzaakt.
Zie "Keystone corrigeren" op pagina 31
voor details.
9. LAMP (Waarschuwingslampje lamp)
Geeft de lampstatus aan. Brandt of
knippert als er een probleem is met de
lamp. Zie "Indicatoren" op pagina 56 voor
details.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
8
I
I










