voorschrift aan de installateur Boiler B150 Collector SAD 2.3 Voor de gebruiker en installateur Bedienings- en installatiehandleiding Met het toestel dat u gaat plaatsen, installeert u een kwaliteitsproduct. Ondanks de bekendheid met het AWBconcept kan dit toestel zaken hebben die nieuw voor u zijn. Lees daarom goed de bijgevoegde instructies. De tijd die u daaraan besteedt wint u terug bij het installeren.
DEZE HANDLEIDING BESTAAT UIT TWEE DELEN. HET EERSTE DEEL IS VOOR DE GEBRUIKER (EN INSTALLATEUR), HET TWEEDE DEEL IS SPECIFIEK VOOR DE INSTALLATEUR. voor de gebruiker (en installateur) bedieningshandleiding 1 AANWIJZINGEN tot DE DOCUMENTATIE 1.1 1.2 1.3 1.4 Bewaren van de documenten Gebruikte symbolen CE-merkteken Typeplaat 2 VEILIGHEID 2.1 2.2 2.3 2.4 2.
1 AANWIJZINGEN tot DE DOCUMENTATIE De volgende aanwijzingen zijn een wegwijzer door de volledige documentatie. Voor schade die door het niet naleven van deze handleiding ontstaat, kunnen we niet aansprakelijk gesteld worden. 1.1 Bewaren van de documenten Gelieve deze bedienings- en installatiehandleiding alsook alle aanvullende geldende documenten zodanig te bewaren dat ze direct ter beschikking staan. Geef de documenten bij verhuizing of verkoop van het toestel aan de volgende eigenaar. 1.
2 veiligheid Het AWB zonne-energiesysteem, HelioSet 150, is volgens de modernste technieken en de erkende veiligheidstechnische regels geconstrueerd. Toch kunnen er bij ondeskun dig gebruik gevaren voor leven en goed van de gebruiker of derden, beschadigingen aan de toestellen en andere voorwerpen ontstaan. 2.3 Vorstgevaar Als u het reservoir langere tijd in een onverwarmde ruimte niet gebruikt (b.v. in de wintervakantie e.d.), dan dient u de boiler volledig te legen. 2.
3 RICHTLIJNEN VOOR INSTALLATIE EN BEDRIJF 3.1 Garantie AWB staat er voor in dat dit hoogwaardige kwaliteits product vrij van fabricagefouten is. AWB geeft op de HelioSet 150 een garantie van 24 maanden op fabricagefouten en onderdelen. Uitzondering hierop vormt de rvs boiler waarvoor een garantie periode geldt van vijf jaar. Voor het overige zijn de garantiebepalingen conform de garantiekaart (bijgesloten in de verpakking).
4 SYSTEEMBESCHRIJVING Deze systeembeschrijving is zowel voor de gebruiker van het zonnesysteem als ook voor de installateur bestemd. 4.1 Omvang van de levering en accessoires 11 4 2 8 1 14 9 6 10 12 5 7 15 3 16 13 36 20 17 35 24 34 22 25 33 21 19 26 32 31 18 27 23 30 28 29 Fig. 4.1 Leveringsomvang en toebehoren van het HelioSet 150 Legenda: 1 Collector SAD 2.
Pos. Benaming 16 Frame met klemelement 1 0020060344 Aantal Artiklenummer voor 1 collector 2 17 Montagerail 2 0020060342 1 18 Kiezelbak (optie) 2 0020060345 2 19 Veiligheidsklemmen 2 Stuks Artikelnummer Tabel 4.1.2 Materiaallijst platdakmontage Pos.
4.3 Werkingsprincipe 1 Het werkingsprincipe van het zonne-energiesysteem is anders dan bij vele andere zonne-energiesystemen. Het zonne-energiesysteem is niet volledig met zonnesysteemvloeistof gevuld en staat niet onder druk. Daarom vallen de anders bij zonne-energiesystemen gebruikelijke bouwdelen, zoals expansievat, manometer en ontluchter weg. 2 6 1 3 2 5 5 4 Fig. 4.3b verdeling van de zonnesysteemvloeistof bij een lopende pomp 3 4 Fig. 4.
de zonne-energieleidingen moet precies op het zonne energiesysteem afgesteld zijn. Daarom mag de maximale lengte van de zonne-energieleidingen niet overschreden worden, mogen er geen zonne-energieleidingen met een afwijkende binnendiameter gebruikt worden en mogen de constructie van en het aantal collectoren niet veranderd worden. • De fysische eigenschappen van de zonnesysteemvloei stof horen eveneens tot de basisvoorwaarden voor het storingvrij functioneren van het systeem.
16 A 15 brengen, worden de koperleidingen van hun isolatie bevrijd, op de nodige lengte afgekort, van isolaties voorzien en dan met de klemschroefverbindingen aan de collector bevestigd.
5 BEDIENING Omdat de lucht absoluut in het systeem moet blijven, mag er geen ontluchtingsventiel in het zonne-energiesysteem ingebouwd worden. 5.1 Overzicht bedieningselementen display 4.6 Zonnesysteemvloeistof De zonnesysteem vloeistof van AWB is een gebruiksklaar antivries- en anti corrosiemiddel, bestaande uit ca. 42 % propyleen glycol met anticorrosie-inhibitoren en 58 % water. De vloeistof beschikt over een heel hoge temperatuur besten dig heid en vertoont daarnaast een hoge warmte capaciteit.
5.3.2 Overzicht display 1 10 2 9 3 8 7 4 5 6 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Programmeer niveau Service-/diagnose niveau Infoniveau Zonopbrengst (knippert als er zonopbrengst is) Temperatuur eenheid Cursor Multifunctionele indicatie Dagen Gewenste/werkelijke waarde Speciale functies Fig. 5.3.2 overzicht display 5.3.
5.4.1.1 Instellen standenkeuze Druk op de mode-toets tot verschijnt. Door vervolgens de “- of + toets” in te drukken kunt u de standen selecteren waarbij het symbool van de actieve stand knippert: Toestel schakelt volgens ingesteld klokprogramma H1 5.4.3 Display info niveau U bereikt het info niveau door de toets ruim 3 seconden in te drukken. Eerst verschijnt de hieronder afgebeelde indicatie. U kunt nog meer informatie oproepen (zie tabel 5.4.3) door de toets herhaaldelijk in te drukken.
5.4.7 Foutmeldingen De zonne-energieregelaar geeft bij storingen van de temperatuurvoelers foutmeldingen in het hoofdbedienings niveau weer. Bij de inbedrijfname van het toestel, b.v. na het uit- en opnieuw inschakelen van de stroomtoevoer, wordt altijd de voelerconfi guratie bepaald. Aan het ing estelde hydraulische schema herkent de regelaar of er een fout is en of deze voeler voor het gebruik niet nodig is.
• Bevestig een geschikte slang aan het aftapventiel van de boiler. • Breng het vrije einde van de slang naar een geschikte afvoerplaats. • Open het aftapventiel. • Open het hoogst gelegen warmwater tappunt voor de toevoer van lucht en het geheel legen van de water leidingen. GEVAAR! De uitlooptemperatuur aan de aftap punten kan bij de HelioSet boilereenheid tot 75 °C bedragen. Er bestaat verbran dingsgevaar! • Als het water volledig weggestroomd is, sluit dan het aftapventiel en het warmwater tappunt.
VOOR DE INSTALLATEUR - INSTALLATIE EN BEDIENINGSHANDLEIDING INHOUDSOPGAVE 1 DOCUMENTATIE 1.1 1.2 Gebruikte symbolen CE-merkteken 17 17 17 2 VEILIGHEIDSINSTRUCTIES EN VOORSCHRIFTEN 18 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 Veiligheidsinstructies 18 Goedgekeurde zone voor werkzaamheden 18 Persoonlijke veiligheid 18 Voorschriften, standaarden, richtlijnen 18 Bedrijf 18 Aanwijzingen voor de afvoer 18 3 MONTAGE COLLECTOR OP SCHUIN DAK 3.1 3.2 3.3 3.4 3.
1 Documentatie Wij verzoeken u alle documentatie aan de gebruiker van het apparaat te overhandigen. De gebruiker moet de documenten op een veilige plaats bewaren om deze, indien nodig, te kunnen raadplegen. Wij wijzen alle aansprakelijkheid af voor schades die ontstaan door het niet naleven van de richtlijnen in deze handleiding. De maten in deze handleiding zijn uitgedrukt in mm. 1.1 Gebruikte symbolen 1.
2 VEILIGHEIDSINSTRUCTIES EN VOORSCHRIFTEN 2.1 Veiligheidsinstructies LET OP! Voor het plaatsen van de zonnecollector is de fysieke kracht van meerdere personen nodig. • Houd rekening met het gewicht van de zonnecollector (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). • Sla de zonnecollectoren niet in de buitenlucht op. Leg ze plat neer in een gebouw waar ze tegen zonnestralen worden beschermd. • Plaats en markeer een veiligheidszone onder de werkplek volgens de geldende voorschriften.
3 MONTAGE COLLECTOR INDAK 3.1 Confectionering van het collectorveld Basisset (artikelnr. 020060347) Stel aan de hand van tabel 4.1 de benodigde componenten samen. Collectors Aantal collectors 1 2 Montage in dak set van 1 horizontaal artikelnr. 0020060347 Montage in dak uitbreiding horizontaal artikelnr. 0020060343 1 1 - 1 Controleer aan de hand van de afbeeldingen en materiaallijsten of de inbouwsets volledig zijn.
F E D C A B Fig. 3.3.2 Maten voor inbouwveld en voor de positie van de inbouwlatten (referentielijn is telkens de dakpanrand) Aantal collectors. 1 2 A 1925 3230 B1) 2877 2877 B2) 2337 2337 C 1796 3105 D 1696 2895 E n.v.t. 1455 F3) 3093) (min. 280) Opdekvlak breedte Ndekvlak breedte (stootrand dakbedekking tot plaatslab links naar rechts) 3) Bij afstanden van < 309 mm moet u het verschil telkens van de maten C, D en E aftrekken. De minimummaat van 280 mm moet in elk geval aangehouden worden.
3.4 Montage • Leg voor de montage van de vlakke collectors de volgende gereedschappen en materialen klaar. • Hang het linker frontdeel (A) in de daklat. • Schroef het frontdeel met 6 afdichtingsschroeven (schroeven nr. 1) (1) m.b.v. het meegeleverde Torx-bit aan de daklat. Attentie! Verwijder pas na de montage van het gehele collectorveld de beschermfolie van het kleefvlak van de flexibele slabben! Fig. 3.
• Schroef de collector aan de zijkant met telkens 4 meegeleverde klemmen en schroeven nr. 3 met behulp van het meegeleverde Torx-bit aan de daklatten vast. De afgeschuinde zijde (1) van de klemmen moet daarbij van de collector weg wijzen. • Let erop, dat de afgeschuinde zijde (2) van de klem over de collectorrand grijpt. 1 Fig. 3.4.9 Hydraulische verbinding • Verbind de collectors met de verbindingsbuis met snijringverbindingen (A). 1 Fig. 3.4.
2 2 1 Fig. 3.4.12 Horizontale tussenplaten bevestigen Fig. 3.4.15 Steunplanken aanbrengen • Schuif de tussenplaten in elkaar (1). • Schuif de horizontale tussenplaten tussen collectorrand en tussenplaat (2). • Schuif de platen over de bovenste rand van de onderste collector tot deze voelbaar vastklikken. • Schuif de planken in de steunplaten. • Bevestig de planken met telkens twee schroeven nr. 2 met behulp van het meegeleverde Torx-bit op de steunplaten.
2 4,5 1 Fig. 3.4.18 Frame vastklinken Fig. 3.4.21 Flexibele slab vastplakken • Boor telkens rechts en links bij de markering een gat met een diameter van 4,5 mm aan de zijkant door de nokplaat (1). • Zet de nokplaat met klinknagels vast aan het zijdeel (2). • Sla de flexibele slabben telkens bij de afsluitingen van het collectorveld om. Aanwijzing Let erop dat het kleefvlak droog, stof- en vetvrij is. Fig. 3.4.19 Profielafsluitingen afdekken • Leg de panstrips op de nokplaten.
3.5 Afsluitende werkzaamheden Controleer aan de hand van de volgende tabel of alle werkstappen uitgevoerd werden. 1 2 3 5 6 Stap Alle aansluitingen met borgklemmen vastgezet Hydraulische aansluitingen correct gelegd Collectorvoeler aangesloten Alle aansluitingen dicht Isolatie intact Fig. 3.4.23 Dak dekken Tabel 3.5 Afsluitende werkzaamheden • Sluit de vrije ruimten tussen collector en dakpannen.
4 Montage collector Opdak en Platdak 4.1 Veiligheidsaanwijzingen Neem a.u.b. vóór resp. tijdens de montage goed nota van de volgende aanwijzingen: Pos.
Montage platdak 1 2 Kiezelbakset (2 stuks) 0020060345 2 - - 2 2 - - 2 1 2 Kiezelbakset (3 stuks) 0020060346 Platdak-frame voor montage 1 SAD 0020060344 Platdak-frame voor montage 2 SAD 0020060334 Montageprofiel voor platdak montage 0020060342 benodigd aantal Aantal collectors: Als een onderspanbaan aanwezig is, gaat u als volgt te werk: • Snijd de onderspanbaan V-vormig in. • Sla de bovenste bredere lap om op de erboven liggende, en de onderste smallere lap op de eronder liggende daklat.
4.7 Platdak montage De benodigde plaats en de afstanden van de frames onderling vindt u in de fig. 4.9.2 en tabel 4.9.3. Bij de platdak montage worden de vlakke collectors vastgezet op frames. Deze platdakframes maken een flexibele montage in een hoek van 30°, 45° of 60° mogelijk. Bovendien zijn de montagerails variabel in hoogte, om kleinere oneffenheden van de ondergrond te compenseren. B 4.8 Collectorligging 4.9 B De vlakke collectors SAD 2.3 worden horizontaal gemonteerd.
Bij het gebruik van kiezelbakken: Attentie! Neem absoluut goed nota van tabel 4.9.3 voor het bepalen van de noodzakelijke verzwaringslast! • Bevestig het onderste telescoopprofiel met bouten en veiligheidsclip. Bij het gebruik van kiezelbakken: 1 Fig. 4.10.5 Frames met kiezelbakken 2 • Breng grote beschermmatten onder het plaatsings systeem aan. • Zet overeenkomstig het aantal collectors dat moet worden gemonteerd, de frames op. 2 Fig. 4.10.
attentie Lekkages door beschadiging van de dakbedekking! Zorg bij het plaatsen op platte daken voor voldoende bescherming van de dakbedekking. Bij de montage van 2 collectors boven elkaar 3 2 1 Fig. 4.10.10 Middelste montagerail Fig. 4.10.7 Montagerails bevestigen en vergrendelen • Bevestig de horizontale montagerails aan de klem elementen van de frames. • Compenseer eventuele hoogteverschillen door de klemelementen te verschuiven.
4.11 Montage opdak Fig. 4.10.13 Hydraulische aansluiting • Sluit op de onderste collector de retour (inlaat) aan. • Sluit op de bovenste collector de aanvoer (uitlaat) aan. • Verbind de collectoraanvoer en -retour met de aansluitbuizen naar het systeem. • Controleer evt. de dichtheid van de aansluitingen. Bij de montage opdak worden de vlakke collectors snel en betrouwbaar met bevestigingsklemmen vastgezet op horizontale montagerails.
1 2 Sneeuwbelastingszone Ligging van de plaats boven de zeespiegel [m] tot 700 900 1200 700 900 1200 5 4 3 2 1 Dakhelling vanaf: Aantal ankers Aantal collectors 10º 4 4 4 8 8 8 40º 4 4 4 8 8 8 10º 4 4 4 8 8 8 40º 4 4 4 8 8 8 10º 4 4 6 8 8 12 40º 4 4 4 8 8 8 10º 4 6 8 8 12 16 40º 4 4 6 8 8 12 10º 4 6 8 8 12 16 40º 4 4 6 8 8 12 Geldigheidsgebied van de begrippen volgens EN 1991 deel 1-3 Fmax anker: type S/ type P 1,875 kN Windbelasting: conform de volgens EN 1991 deel 1-3 ten grondslag li
6.2.1 Dakanker type P (dakpan) Beugel voor de onderzijde van de collector Beugel voor de bovenzijde van de collector A 2 B 5 mm 1 Fig. 4.13 Dakanker type P Het dakanker type P kan naar keuze op het dakspant (pos. A) of op de daklat (pos. B) bevestigd worden. Bevestiging op het dakspant 5 A 3 6 2 1 4 B Fig. 4.13.2 Bevestiging op het dakspant 1. Maak op het betreffende punt de dakspanten vrij. De afstanden vindt u in tabel 4.11.3. 2. Plaats het dakanker. 3.
2 4 3 5 1 6 Fig. 4.13.3 Bevestiging op de daklat 1. Schuif op de betreffende plek een tot twee dakpannen boven de daklat naar boven. De afstanden vindt u in tabel 4.11.3. 2. Draai de bovenste schroef met de steek-/gaffelsleutel zover los tot het dakanker in hoogte versteld kan worden. 3. Hang het dakanker aan de daklat. 4. Stel het dakanker in op de hoogte van de dakpannen. Het bovenstuk rust hierbij op de dakbedekking, het onderstuk wordt van onderaf dicht tegen de daklat geschoven.
4.13.3 Bevestigingsset stokschroef Attentie! Controleer vóór de montage absoluut het draagvermogen van de houten onderconstructie! Versterk deze eventueel ! 2 1 3 4 Fig. 4.13.5 Bevestiging met stokschroef 1. Boor op het betreffende punt een gat in de dakpannen. De afstanden vindt u in tabel 4.11.3. 2. Draai de stokschroef door de dakpan aan het dakspant vast. 3. Schroef de onderste moer tegen de dakpannen, en draai deze zo stevig vast tot de afdichting de opening voldoende afdicht. 4.
Attentie! Controleer na vastdraaien van de klem elementen of er voldoende spanning op staat door aan het bovenste klemblokje te schudden. Als dit beweegt, draai de moer dan vaster aan. 2 3 1 Bij de montage van 2 collectors boven elkaar Fig. 4.14.5 Aansluiting van de collectoren onderling • Verbind de collectors met de verbindingsbuis met snijringverbindingen (1). • Stoot bij de bovenste collector bij de markering met een schroevendraaier (2) door de rubberstop voor de temperatuurvoeler.
5 MONTAGE VAN DE “ZONNESYSTEEMLEIDING 2 IN 1” 5.1 Installatie van de “zonnecollectorleiding 2 in 1” • Leg de leiding bloot van het bovenste deel van de “zonnesysteemleiding 2 in 1” terwijl u er rekening mee houdt, dat u de kabel van de zonnecollectorsensor niet beschadigt. • Maak de sensorkabel van de zonnecollector los (3) van de isolatie.
5.3 Plaatsen zonnecollectorsensor • Haal de plug (1) van de zijkant van de zonnecollector af en steek de sensorkabel er doorheen. • Steek de sensor volledig in de collectoropening (2) zoals is afgebeeld en zet de plug lekvrij op de zonnecollector. • Haal de sensorkabel tezamen met de bovenste zonne collectorleiding onder het dakdeel door. • Plaats de sensorkabel op het isolatiemateriaal van de zonnecollectorleiding om te voorkomen, dat deze beschadigt door te hoge temperaturen.
6 DE BOILER B150 INSTALLEREN 6.1 Aanbevelingen vóór installatie 6.3 Plaatsing van de collector De installatiehandleiding is uitsluitend bestemd voor gebruik door gekwalifi ceerde installateurs OPMERKING! Voor energiebesparing, verdient het aan beveling de leidingstelsels, de leidingen aan de boiler en de warmwaterleidingen te voorzien van thermisch isolatie materiaal om energieverlies te voorkomen. 6.
6.4 Afmetingen boiler B150 LET OP! De totale lengte van de verbindingsleidingen tussen collector en zonneboilereenheid mag niet meer dan 40 m bedragen, er mag dus max. 20 m „zonnesysteemleiding 2 in 1” (komt overeen met 40 m totale lengte) gebruikt worden. Als de totale lengte van de verbindingsleidingen 40 m overschrijdt of als de binnendiameter van de verbindingsleiding groter of kleiner dan 8,4 mm is, dan kan AWB niet verantwoordelijk gesteld worden voor de werking van het zonneenergiesysteem.
OPMERKING! De ontblote delen van de “zonnecollector leidingen 2 in 1” mogen alleen met de hand worden gebogen. De krommings traal mag niet kleiner zijn dan 100 mm om vernauwing, rimpeling of plooiing te voorkomen. LET OP! Dat u de elektriciteitskabel van de zonnecollectorsensor, die zich in het isolatiemateriaal bevindt, niet beschadigt wanneer u de “zonnecollector leidingen 2 in 1” behandelt en in secties verdeelt. • Zet de steunbussen (14) in aanslag op de warmtebuis (13).
6.8 Het tapwatercircuit aansluiten • Verbind de koudwatertoevoer met de koppeling R 3/4’’ / 15 mm blauw (5). • Verbind de boilerafvoer (warm water uit) met de koppeling R 3/4’’ / 15 mm rood (1). • Plaats het mengventiel in de boilerafvoer (warm water uit) vóór de ketel. • Sluit de mengtemperatuuruitgang van het mengventiel aan als zijnde “koud water in” op de ketel. • Stel het mengventiel af op 55 graden Celcius. 42 OPMERKING! De temperatuur van het warme tapwater uit de boiler kan oplopen tot 75°C.
7 ELEKTRISCHE AANSLUITING 7.1 Aanbevelingen GEVAAR! Bij onjuiste installatie bestaat de kans opelektrische schokken en apparaat beschadigingen. LET OP! De elektriciteit dient door een gekwalifi ceerde installateur te worden aangesloten. GEVAAR! Sluit de elektrische voeding af voordat u de werkzaamheden aan het apparaat uitvoert. • Plaats de 230 V elektriciteitskabels en de sensorkabel van de zonnecollector apart. In plaats daarvan kunt u ook afgeschermde kabels voor de sensoren gebruiken.
7.3 Kabels plaatsen • Bevestig alle kabels met de geleverde kabelklemmen (1), zoals is afgebeeld. • Klap het bedieningspaneel neer. • Plaats het onderste deksel weer terug op de behuizing van de regelaar. 7.6 Elektriciteitsaansluiting AQ • Klem 6 AQ is een voorwaardeschakeling. Hierop kan een cv-ketel (welke hiervoor geschikt is) worden aangesloten.
8 INBEDRIJFSTELLING 8.1 Boiler met tapwater vullen GEVAAR! Indien de ontluchting van het systeem niet volgens deze beschrijving wordt uitgevoerd, bestaan er risico’s van verbranding die veroorzaakt kunnen worden door de hitte van de stoom of van de zonnesysteemvloeistof. • Vul het tapwatercircuit vanaf de koudwateraanvoer en ontlucht op het hoogst gelegen tappunt van het tapwatercircuit van de installatie.
8.5 Thermostatisch mengventiel instellen LET OP! Tijdens de eerste inwerkingstelling (en na elke vervanging van de zonnesysteem vloeistof), moet de warmteinstallatie verplicht worden ontlucht. OPMERKING! Tijdens de eerste inwerkingstelling van de installatie, is het mogelijk dat er lucht binnenin of in het bovenste deel van de circulatiepomp zit. Het kan derhalve noodzakelijk zijn om de pomp meerdere keren opnieuw op te starten teneinde de lucht af te voeren.
9 INSTELLING REGELING De toegang tot de technische informatie van de regelaar maakt het mogelijk om bepaalde instellingen uit te voeren en eventuele functiestoringen te analyseren. Om de installatie optimaal af te stellen, is het noodzakelijk om enkele parameters in te stellen. OPMERKING! Druk circa 10 seconden op de toets MODE om de fabrieksinstellingen voor de instel lingsparameters en tijdsprogrammering te herstellen.
afgebeelde indicatie. U kunt nog meer informatie oproepen (zie tabel 9.3) door de toets herhaaldelijk in te drukken. Door de toets opnieuw ruim 3 seconden ingedrukt te houden wordt het info menu verlaten en geeft het display het hoofdbediening niveau weer. 1 Infoniveau 2 Indicatie zonopbrengst (collectorpomp loopt) 3 Gewenste ingestelde temperatuur boiler Weergave Verklaring Waarde Temperatuur TAC1 Ingestelde boilertemperatuur Temperatuurweergave van de sensor van het warme tapwater.
10 INSPECTIE EN ONDERHOUD 10.1 Algemeen Na installatie dient u de werking van het apparaat te inspecteren: • Stel het apparaat in werking volgens de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing en controleer of dit correct werkt. • Controleer alle besturings- en veiligheidselementen, hun afstelling en hun werking. 10.
1 3 1 2 ± 0,4 2 0,1 m 4 5 3 5 Fig. 10.6.1 aftappen van de zonnesysteemvloeistof 10.6.2 Zonnesysteemvloeistof vullen • Laat de zonnesysteemvloeistof wegstromen (zie vorige paragraaf “De zonnesysteemvloeistof afvoeren”). • Open de kraan van de vulaansluiting (4). • Verbind de vulaansluiting met een tuinslang (2) en zet een trechter (1) op de slang.
11 Garantie 10.8 Inspectielijst voor het onderhoud Onderhoudswerkzaamheden aan Warmtecircuit Vervanging zonnesysteemvloeistof Inspectie van de warmtepompwerking. Inspectie van de zonnesysteemvloeistof in het warmtecircuit en, indien noodzakelijk, de installatie vullen Zonnecollectoren Visuele inspectie van de zonnecollectoren, van hun bevestigingen en de aansluitingen Controle op vervuiling, inspectie van het steun systeem en van de zonnecollectoronderdelen.
13 TECHNISCHE GEGEVENS 13.1 Boiler B150 Beschrijving Nominale inhoud boiler Maximale bedrijfsdruk Zonne-energiewarmtewisselaar Verwarmingsoppervlak Inhoud zonnesysteem vloeistof Maximale temperatuur zonnesysteem vloeistof Maximale temperatuur sanitairwater Jaaropbrengst 1 collector Jaaropbrengst 2 collectoren Elektrisch Bedrijfsspanning Opgenomen vermogen max.
1100 1233 Temperatuur voeler 50°C 60°C 70°C 80°C 90°C 100°C 110°C 120°C 130°C Weerstandswaarde Ω (ohm) 3603 2488 1752 1258 918 680 511 389 301 Tabel 13.5 collectorvoeler weerstandswaarde 1978 66,5 80 1178 1223 616,5 5 66,5 2033 13.6 Rendementsgraad karakteristiek Fig. 7.1 Maattekening SAD 2.3 13.3 Regeling ExaControl Z1 Beschrijving Voeding spanning (bus) Max. omgevingstemperatuur Min.
13.7 Controlelijst inbedrijfstelling en oplevering Beschrijving Uitgevoerd Montage De zonnecollector is volgens instructies bevestigd. De leidingen zijn volgens instructies aangesloten. De dakbedekking is volgens de instructies na de montage van de bevestigingsbeugels teruggeplaatst. De dakbedekking is niet beschadigd. De eventuele zonnecollectorbescherming is verwijderd. De inlaatcombinatie is geïnstalleerd en aangesloten op het riool. Het thermostatisch mengventiel is geïnstalleerd.
EG-VERKLARING EG-VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING VOOR MACHINES Fabrikant: Adres: Apparatenfabriek Warmtebouw BV Ringovenweg 4 - 5708 JX HELMOND Verklaart hiermede dat het toestel met de typeaanduiding: HelioSet 150 voldoet aan de volgende EEG richtlijnen: 73/23/EEG Laagspanningsrichtlijn zoals gewijzigd in richtlijn (93/68/EEG). 89/336/EEG Richtlijn Elektro Magnetische Compatibiliteit zoals gewijzigd in richtlijn (93/68/EEG).
CONTACT OPNEMEN MET UW INSTALLATEUR DE GEGEVENS VAN U INSTALLATEUR Sticker of stempel installateur INDIEN ER GEEN STICKER OF STEMPEL VOORHANDEN IS STAAN HIERONDER DE GEGEVENS VAN UW INSTALLATEUR: Adres : Plaats : Postcode : Telefoonnummer : Faxnummer : E-mail adres : Internetpagina : 56
Postbus 2138 5700 DA Helmond 0020074874 G 11/2008 T F E I Altijd ‘n warm gevoel (0492) 46 95 00 (0492) 46 95 09 info@awb.nl www.awb.