Installation Instructions
30
NL
12
6. SCHEMA VERBINDING TOESTEL
MOGELIJKE CONFIGURATIES VAN AFVOER
B22 Afvoer langs de wand of langs het dak met
aanzuiging uit de op adequate wijze geventi-
leerde installatieruimte
B32 Afvoer in rookpijp met aanzuiging uit de op
adequate wijze geventileerde installatieruimte
C12 Concentrische afvoer aan de wand. De
buizen kunnen onafhankelijk vertrekken van de
ketel, maar de uitgangen moeten concentrisch
zijn of voldoende dicht bij elkaar staan om aan
gelijkaardige windcondities onderworpen te zijn
(binnen de 50 cm).
C22 Concentrische afvoer in gemeenschappe-
lijke rookpijp (aanzuiging en afvoer in dezelfde
pijp)
C32 Concentrische afvoer op dak. Uitgangen
zoals C12
C42 Gescheiden afvoer en aanzuiging aan de
wand of op dak en alleszins in zones met ver-
schillende drukken. De afvoer en de aanzuiging
mogen niet op tegenovergestelde wanden ge-
plaatst worden.
C62 Afvoer en aanzuiging gerealiseerd met
gecommercialiseerde en afzonderlijk gecertifi -
ceerde buizen (1856/1)
C82 Afvoer in enkele of gemeenschappelijke
rookpijp en aanzuiging aan de wand.
7. TECHNISCHE INSTRUCTIES VOOR DE INSTALLATIE
7.1 REFERENTIENORMEN
De veiligheidsnormen voor de instal-
latie in acht nemen die beschreven
worden in de paragraaf 2.2
(Ref. 4-5)
De installatie en de eerste aanschakeling van het
toestel moeten uitgevoerd worden door gekwali-
fi ceerd personeel conform de volgende referen-
tienormen
• Wet 6 December 1971 N. 1083;
• “UNI-CIG”7129/7131;
Bij de installatie moeten de normen van de
Brandweer van de plaatselijke Gasmaatschappij
en van de Afdeling Hygiëne van de Gemeente in
acht worden genomen.
BELANGRIJK !!
Meerdere toestellen in hetzelfde lokaal voor een
totaal thermisch vermogen groter dan 35 kW, vor-
men een thermische centrale en zijn onderwor-
pen aan de beschikkingen van het rondschrijven
n°68 van de Brandweer.










