User manual
- 8 -
2.4  Interface Architecture
Microcontrollers hebben normaalgesproken een tiental tot enkele 
tientallen algemene (General Purpose) input/output pinnen (GPIO). 
GPIO pinnen zijn congureerbaar in de software als ingang of als 
uitgang.
Als de GPIO pinnen zijn gecongureerd als input, dan worden ze 
meestal gebruikt om sensoren of externe signalen uit te lezen. 
Als ze als uitgang gecongureerd zijn, dan kunnen de GPIO pinnen 
gebruikt worden om externe componenten zoals LEDS en/of IC’s 
aan te sturen.
Veel embedded systemen (apparaten met een processor zoals bij-
voorbeeld onze AAR robot) moeten analoge signalen uitlezen. Dit 
kan een processor alleen doen met behulp van een analoog-naar-
digitaal converter (ADC). Vanaf het begin moesten processoren 
alleen digitale data analyseren en verwerken (1-en en 0-en). Ze 
kunnen zelf niets doen met de analoge signalen die ze aangeboden 
krijgen. De ADC wordt gebruikt om een analoog signaal om te zet-
ten naar een digitaal signaal, zodat een processor dit kan verwer-
ken. 
Er zijn processoren, zoals bijvoorbeeld de ATMEGA (die gebruikt 
wordt in onze AAR robot), die al een ADC aan boord hebben. Der-
gelijke processoren kun je dus direct analoge signalen aanbieden 
zonder dat je een externe ADC nodig hebt. 
De meeste moderne processoren hebben ook één of meerdere 
timers. De meest gebruikte timer is een Programmable Interval 
Timer (PIT). Een PIT telt af van een ingestelde waarde naar nul. 
Als de waarde nul bereikt is, stuurt het een interrupt naar de pro-
cessor zodat die weet dat het tellen gestopt is. Dit is handig voor 
sensoren zoals thermostaten die periodiek een temperatuur moeten 
meten. De processor kan dan op haar beurt weer een apparaat zoals 
een verwarming of ventilator aansturen als dat nodig mocht zijn.










