Operation Manual
7
Handboek
NL
werken.
•
Ga nooit op de robot zitten.
•
Hef de robot niet op om het mes te inspecteren wanneer dit in werking is.
•
Plaats uw handen en voeten nooit onder de robot wanneer deze aangeschakeld of in beweging is, en plaats ze vooral niet onder de wielen.
•
De geïnstalleerde veiligheidsmechanismen mogen niet gesaboteerd, geëlimineerd of omzeild worden. Het niet respecteren van deze
vereiste kan leiden tot ernstige risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van de personen.
•
Hou de grasmaaier steeds effi ciënt door de onderhoudshandelingen uit te voeren die voorzien worden door de constructeur. Als het
onderhoud perfect wordt uitgevoerd, worden de beste prestaties en een langere gebruiksduur gegarandeerd.
•
Schakel de stroomtoevoer uit voordat de handelingen van het onderhoud en de regelingen uitgevoerd worden, die ook door de gebruiker
kunnen uitgevoerd worden die over een minimum aan technische kennis beschikt. Deze moet alleszins de noodzakelijke veiligheidscondities
voorzien, en vooral wanneer hij onderaan de grasmaaier handelt, door de procedures te volgen die aangeduid worden door de constructeur.
•
Gebruik de persoonlijke beschermingen die voorzien worden door de constructeur, en gebruik vooral beschermende handschoenen wanneer
op de messen en de maaischijf wordt gehandeld.
•
Demonteer steeds het mes wanneer de batterijen worden vervangen.
•
Controleer of de eventuele verluchtingsopeningen van het stroomvoorzieningstoestel niet verstopt zijn.
•
Om de elektrische en elektronische onderdelen niet onherstelbaar te beschadigen, mag de robot niet gereinigd worden met waterstralen
onder hoge druk en mogen ze niet ondergedompeld worden, geheel of gedeeltelijk, in water omdat ze niet waterdicht zijn.
•
De operatoren die de herstellingen uitvoeren tijdens de voorziene bedrijfsduur van de robot moeten hiervoor technisch bevoegd zijn,
moeten over een precieze technische kennis en speciale bekwaamheden beschikken en ervaring hebben met de specifi eke sector. Als deze
vereisten niet gerespecteerd worden, kan dit de veiligheid en de gezondheid van de personen schaden.
•
Alle handelingen die moeten uitgevoerd worden op de laadbasis moeten uitgevoerd worden wanneer de stekker uit het stopcontact werd
gehaald.
•
Vervang de versleten onderdelen door steeds originele reserveonderdelen te gebruiken die de voorziene functionaliteit en het veiligheidsniveau
vezekeren.
•
De robot mag niet gebruikt worden zonder bovenbescherming. In geval van mechanische schade aan de robot, moet hij vervangen worden.
•
Elke handeling van het gewone of het buitengewone onderhoud (bijv. de vervanging van de batterijen) moet uitgevoerd worden door de
erkende assistentiedienst.
•
De constructeur kan niet aansprakelijk gesteld worden wanneer niet-originele reserveonderdelen worden gebruikt.
•
De robot mag absoluut niet gebruikt worden in explosieve of ontvlambare omgevingen.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN
1. Bumpers
In geval van botsingen met een vast voorwerp dat hoger is dan 10 cm (3.94 ") wordt de sensor geactiveerd, wordt de voortbeweging van de robot
in die richting geblokkeerd en keert de robot zich om zodat het obstakel wordt vermeden.
2. Hellingmeter
Wanneer de robot op een helling werkt die de technische specifi eken overschrijdt, of wanneer de robot kantelt, wordt de werking van het
maaimes stilgelegd.
3. Noodstopschakelaar
Deze rode knop bevindt zich op het bedieningspaneel. Wanneer tijdens de werking op deze knop wordt gedrukt, wordt de werking van de
grasmaaier onmiddellijk gestopt en wordt het mes in minder dan 2 seconden geblokkeerd.
4. Bescherming tegen overstroom
Elke motor (van het mes en de van wielen) wordt tijdens de werking voortdurend gecontroleerd om oververhittingen te vermijden. In geval van
een overstroom in de motor van de wielen voert de robot pogingen uit in de omgekeerde richting. Als de overstroom aanhoudt, wordt de robot
stilgelegd en wordt de fout gemeld. Als de overstroom zich in de motor van het mes voordoet, bestaan er twee beschermingsranges. Als de
parameters zich in de eerste range bevinden, zal de robot bewegingen uitvoeren om het maaimes te deblokkeren. Als de overstroom zich onder
de beschermingsrange bevindt, wordt de werking van de motor stilgelegd en wordt de fout van de motor gemeld.
5. Sensor afwezigheid signaal
In geval het signaal ontbreekt op de omtrekdraad wordt de robot automatisch stilgelegd.
6. Sensor handgreep
De robot legt de werking van het maaimes stil wanneer hij centraal met de handgreep wordt opgetild.