Operation Manual

14
Technische wijzigingen voorbehouden | 83057800cNL – vertaling van de installatie- en gebruikershandleiding | ait-deutschland GmbH
6.3 Hydraulische aansluitingen mon-
teren
LET OP
Beschadiging van de koperen leidingen door ontoe-
laatbare belasting!
Beveilig alle aansluitingen tegen verdraaiing.
De warmtebroninstallatie is volgens de voor-
schriften uitgevoerd ( planningshandboek,
maatschetsen, opstellingsschema’s).
De diameters en lengtes van de buizen van het
verwarmingscircuit en de warmtebron zijn vol-
doende gedimensioneerd.
De vrije opvoerhoogte van de circulatiepom-
pen brengt ten minste de voor dit apparaattype
vereiste minimale doorstroomhoeveelheid op
( Technische gegevens/leveringsomvang’ op
pagina 22).
De leidingen voor de warmtebron en de verwar-
ming zijn via een vast punt aan de wand of het
plafond bevestigd.
Het apparaat op warmtebron en
verwarmingscircuit aansluiten
1. Monteer afsluiters aan de aansluitingen van het
warmtebron- en verwarmingscircuit.
2. Breng op het hoogste punt van de warmtebron
en het verwarmingscircuit een ontluchter aan.
3. Aanbeveling: monteer aan de ingang van
de warmtebron een vuillter met zeefgrootte
0,9 mm.
4. Zorg ervoor dat de bedrijfsoverdruk (Tech-
nische gegevens/leveringsomvang’ op pagina
22) in acht wordt genomen.
6.4 Elektrische aansluitingen tot
stand brengen
LET OP
Vernieling van de compressor door een verkeerd
draaiveld!
Verzeker u ervan dat voor de voedingsstroom
een rechts draaiveld beschikbaar is.
Fundamentele informatie over de elektrische
aansluiting
Voor elektrische aansluitingen gelden eventueel
voorschriften van het lokale energiebedrijf.
De stroomvoorziening van de warmtepomp moet
uitgerust zijn met een vermogensschakelaar vol-
gens IEC 60947-2 die op alle polen is aangeslo-
ten en een afstand van ten minste 3 mm tussen
de contacten heeft.
Let op de waarde van de uitschakelstroom
( ‘Technische gegevens/leveringsomvang’ op
pagina 22).
Neem de voorschriften voor elektromagnetische
compatibiliteit (EMC) in acht:
Leg regel-/sensorleidingen en de voedings-
leiding van het apparaat op voldoende af-
stand van elkaar (> 100 mm).
Leg niet-afgeschermde elektriciteitsleidingen
en afgeschermde leidingen (LIN-buskabels)
op voldoende afstand.
Patchkabels en LIN-buskabels mogen niet wor-
den verlengd. Er kunnen LIN-buskabels tot een
lengte van 30 m worden gebruikt, indien de kwa-
liteit van de kabel overeenstemt met de originele
kabel.