Operation Manual

PARAGRAAF II
Onregelmatigheden
ARTIKEL 46
Onvolledige of foutieve benaming van een kaart uit de blinde
A. Juiste wijze om kaart uit de blinde aan te duiden
Bij het noemen van een uit de hand van de blinde te spelen kaart
behoort de leider duidelijk zowel de kleur als de hoogte van de ge-
wenste kaart te noemen.
B. Onvolledige of foutieve benaming
In geval van een onvolledige of foutieve benaming door de leider
ten aanzien van de te spelen kaart uit de blinde gelden de volgende
beperkingen (tenzij de andere bedoeling van de leider onomstote-
lijk vaststaat):
1. Onvolledige aanduiding van de hoogte van de kaart
Als de leider bij het spelen uit de blinde “hoog” zegt of woor-
den van gelijke strekking gebruikt, wordt hij geacht de hoogste
kaart genoemd te hebben; in de vierde hand kan hij geacht
worden de laagst winnende kaart van de aangeduide kleur ge-
noemd te hebben; als hij de blinde opdraagt de slag te nemen,
wordt hij geacht de laagste kaart te hebben genoemd waarmee
de slag kan worden gemaakt. Als hij “laag” zegt of woorden
van gelijke strekking gebruikt, wordt hij geacht de laagste kaart
te hebben genoemd.
2. Aanduiding van de kleur, niet van de hoogte van de kaart
Als de leider de kleur aanduidt maar niet de hoogte van de
kaart, wordt hij geacht de laagste van de aangegeven kleur te
hebben genoemd.
3. Aanduiding van de hoogte van de kaart, niet van de kleur
Als de leider de hoogte van de kaart aanduidt maar niet de
kleur:
(a) Bij het voorspelen
De leider wordt in dit geval geacht de kleur te vervolgen
waarmee de blinde de voorafgaande slag gemaakt heeft,
aangenomen dat er een kaart van de aangegeven hoogte in
die kleur aanwezig is.
(b) In alle andere gevallen
In alle andere gevallen moet de leider een kaart van de aan-
gegeven hoogte uit de blinde spelen als dit reglementair
mogelijk is; maar als er twee of meer kaarten zijn die regle-
64