Operation Manual

87
ARTIKEL 74
Optreden en fatsoen
A. Juiste houding
1. Een speler behoort zich altijd hoffelijk te gedragen.
2. Een speler behoort zorgvuldig iedere opmerking of handeling te
vermijden die ergernis of verlegenheid zou kunnen veroorzaken
bij een andere speler of het genoegen van het spel zou kunnen
verstoren.
3. Een speler behoort steeds op dezelfde, correcte wijze te bieden
en te spelen.
B. Fatsoen
Uit oogpunt van fatsoen behoort een speler niet:
1. onvoldoende aandacht aan het spel te besteden;
2. ongevraagd commentaar te leveren tijdens het bieden en spe-
len;
3. een kaart klaar te houden voordat hij aan de beurt is;
4. het spelen onnodig te rekken (door bijvoorbeeld door te spelen
terwijl hij weet dat alle slagen zeker voor hem zijn) met het oog-
merk een tegenstander van zijn stuk te brengen;
5. de wedstrijdleider te ontbieden en hem toe te spreken op een
voor deze of voor de andere spelers onhoffelijke wijze.
C. Overtredingen tegen de juiste gang van zaken
De volgende handelingen zijn voorbeelden van overtredingen te-
gen de juiste gang van zaken:
1. het gebruik van verschillende aanduidingen voor dezelfde bie-
ding;
2. een blijk van goed- of afkeuring ten aanzien van een bieding of
speelwijze;
3. een aanduiding dat men verwacht of van plan is een slag te ma-
ken of te verliezen, voordat iedereen in die slag heeft gespeeld;
4. een opmerking of handelwijze tijdens het bieden of spelen, be-
doeld om de aandacht te vestigen op een belangrijk gegeven of
op het aantal slagen dat nog nodig is voor een succesvol resul-
taat;
5. het nadrukkelijk kijken naar een andere speler tijdens het bieden
of spelen, of naar de hand van een andere speler, bijvoorbeeld
met de bedoeling zijn kaarten te zien of om te zien van welke
plaats hij een kaart neemt (het is echter geoorloofd gebruik te