Operation Manual
63
ARTIKEL 46
Onvolledige of foutieve benaming van een kaart uit de blinde
A. Juiste wijze om kaart uit de blinde aan te duiden
Bij het noemen van een uit de hand van de blinde te spelen kaart
behoort de leider duidelijk zowel de kleur als de hoogte van de ge-
wenste kaart te noemen.
B. Onvolledige of foutieve benaming
In geval van een onvolledige of foutieve benaming door de leider
ten aanzien van de te spelen kaart uit de blinde gelden de volgen-
de beperkingen (tenzij de andere bedoeling van de leider onomsto-
telijk vaststaat):
1. (a) Als de leider bij het spelen uit de blinde “hoog” zegt of woor-
den van gelijke strekking gebruikt, wordt hij geacht de hoog-
ste kaart genoemd te hebben.
(b) Als hij de blinde opdraagt de slag te nemen, wordt hij geacht
de laagste kaart te hebben genoemd waarvan bekend is dat
deze de slag zal winnen.
(c) Als hij “laag” zegt of woorden van gelijke strekking gebruikt,
wordt hij geacht de laagste kaart te hebben genoemd.
2. Als de leider de kleur aanduidt maar niet de hoogte van de
kaart, wordt hij geacht de laagste van de aangegeven kleur te
hebben genoemd.
3. Als de leider de hoogte van de kaart aanduidt maar niet de
kleur, geldt:
(a) Bij het voorspelen wordt de leider geacht de kleur te vervol-
gen waarmee de blinde de voorafgaande slag gemaakt heeft
indien er een kaart van de aangegeven hoogte in die kleur
aanwezig is.
(b) In alle andere gevallen moet de leider een kaart van de aan-
gegeven hoogte uit de blinde spelen als dit reglementair mo-
gelijk is; maar als er twee of meer kaarten zijn die reglemen-
tair gespeeld kunnen worden, moet de leider aangeven wel-
ke hij bedoelt.










