Operation Manual
606
PHOTOSHOP GEBRUIKEN
Technische afbeeldingen
Laatst bijgewerkt 8/6/2011
Elke meting meet een of meer gegevenspunten. De gegevenspunten die u selecteert, bepalen welke gegevens worden
vastgelegd in het metingslogbestand. De gegevenspunten komen overeen met het type gereedschap waarmee u de
meting uitvoert. Gebied, perimeter, hoogte en breedte zijn de beschikbare gegevenspunten voor het meten van
selecties. Lengte en hoek zijn beschikbare gegevenspunten voor metingen die worden uitgevoerd met het
gereedschap Liniaal. U kunt sets met gegevenspunten maken en opslaan voor bepaalde typen metingen, zodat u
sneller kunt werken.
1 Open een bestaand document.
2 Kies Analyse > Metingsschaal instellen en kies een metingsschaalvoorinstelling voor het document (zie “De
metingsschaal instellen (Photoshop Extended)” op pagina 603) of kies Aangepast en stel een aangepaste
metingsschaal in.
Metingen worden berekend en vastgelegd in het metingslogbestand. Hierbij worden de schaaleenheden gebruikt die
van kracht zijn op het moment waarop een meting wordt vastgelegd. Als er geen metingsschaal is, wordt de
standaardschaal 1 pixel = 1 pixel gebruikt.
3 (Optioneel) Kies Analyse > Gegevenspunten selecteren en voer een van de volgende handelingen uit:
• Kies Aangepast om de gegevenspunten te selecteren die u wilt meten.
• Selecteer een bestaande voorinstelling voor een gegevenspunt in het submenu.
In het dialoogvenster Gegevenspunten selecteren worden de gegevenspunten gegroepeerd op basis van het
meetgereedschap waarmee ze kunnen worden gemeten. De Algemene gegevenspunten kunnen door alle
gereedschappen worden gebruikt. Ze voegen nuttige informatie toe aan het metingslogbestand, zoals de naam van het
bestand dat wordt gemeten, de metingsschaal en de datum of tijd van de meting.
Standaard zijn alle gegevenspunten geselecteerd. U kunt een subset gegevenspunten selecteren voor een bepaald type
meting en deze combinatie vervolgens opslaan als een voorinstelling voor gegevenspunten.
Opmerking: Wanneer u een meting uitvoert met een bepaald gereedschap, worden alleen de gegevenspunten die aan dat
gereedschap zijn gekoppeld, weergegeven in het logbestand, zelfs wanneer andere gegevenspunten zijn geselecteerd. Als u
bijvoorbeeld een meting uitvoert met het gereedschap Liniaal, worden alleen de gegevenspunten voor het gereedschap
Liniaal weergegeven in het metingslogbestand, samen met eventuele algemene gegevenspunten die zijn geselecteerd.
4 Kies een afbeeldingsfunctie en een meetgereedschap die overeenkomen met de geselecteerde gegevenspunten. Voer
een van de volgende handelingen uit:
• Maak een of meerdere selecties in de afbeelding.
• Kies Analyse > Gereedschap Liniaal of klik op het gereedschap Liniaal in de gereedschapset en meet de lengte van
een afbeeldingsgebied.
• Kies Analyse > Gereedschap Tellen of klik op het gereedschap Tellen in de gereedschapset en tel de elementen in
de afbeelding.
5 Kies Venster > Metingslogbestand om het deelvenster Metingslogbestand te openen.
6 Kies Analyse > Metingen opnemen of klik op Metingen opnemen in het deelvenster Metingslogbestand.
Opmerking: Als de geselecteerde gegevenspunten niet overeenkomen met het geselecteerde meetgereedschap, wordt u
gevraagd gegevenspunten te selecteren voor dat gereedschap.
Het metingslogbestand bevat een kolom voor elk gegevenspunt dat u hebt geselecteerd in het dialoogvenster
Gegevenspunten selecteren. Voor iedere meting die u uitvoert, wordt een nieuwe rij gegevens toegevoegd aan het
metingslogbestand.