Operation Manual

537
PHOTOSHOP CS4 GEBRUIKEN
Afdrukken
uitvoer omgezet in een negatief en niet de afbeelding op het scherm. Als u scheidingen direct naar film afdrukt, wilt u
waarschijnlijk een negatief, hoewel in veel landen het gebruik van filmpositieven gebruikelijk is. Vraag uw drukker of
printshop welke u nodig hebt. U kunt de zijde met de emulsie bepalen door de film na ontwikkeling onder een felle
lamp te bekijken. De matte zijde is de emulsie, de glanzende zijde is de basis. Vraag of uw drukker of printshop film
met een positieve of negatieve emulsie nodig heeft en in welke richting deze moet zijn gericht.
Achtergrond Met deze optie kunt u een achtergrondkleur selecteren die op de pagina wordt afgedrukt buiten het
afbeeldingsgebied. U kunt bijvoorbeeld een zwarte of gekleurde achtergrond kiezen wanneer u dia’s afdrukt op
filmopname-apparatuur. Voor deze optie klikt u op Achtergrond en selecteert u vervolgens een kleur in de kleurkiezer.
Dit is slechts een afdrukoptie. De afbeelding zelf wordt niet gewijzigd.
Kader Hiermee drukt u een zwart kader om een afbeelding af. Typ een nummer en kies een waarde om de breedte van
het kader aan te geven.
Afloopgebied Met deze optie kunt u snijtekens binnen de afbeelding afdrukken in plaats van daarbuiten. Gebruik deze
optie wanneer u een kleiner gebied binnen de afbeelding wilt afdrukken. Typ een nummer en kies een waarde om de
breedte van het afloopgebied aan te geven.
Raster Hiermee kunt u de rasterfrequentie en de stipvorm instellen voor elk raster dat in het afdrukproces wordt
gebruikt (voor PostScript-printers).
Bijstellen Hiermee past u bijstelfuncties aan, die gewoonlijk worden gebruikt voor het compenseren van de
puntverbreding of puntversmalling, die kunnen optreden wanneer een afbeelding naar film wordt overgezet. Deze
optie wordt alleen herkend wanneer u afdrukt op een PostScript-printer. U wordt aangeraden de instellingen voor het
opvangen van puntverbreding aan te passen in het dialoogvenster CMYK-instelling. Bijstelfuncties zijn echter nuttig
ter compensatie van puntverbreding als gevolg van een slecht gekalibreerd uitvoerapparaat.
Interpolatie Hiermee wordt de gerafelde vormgeving van een afbeelding met een lage resolutie verbeterd doordat
tijdens het afdrukken de pixels automatisch opnieuw worden berekend en verhoogd (op PostScript-printers). Het
opnieuw berekenen van pixels kan tot gevolg hebben dat de afbeelding minder scherp wordt.
16-bits gegevens verzenden (alleen Mac OS) Hiermee verzendt u gegevens van 16 bits per kanaal naar de printer.
Zie “Vectorgegevens afdrukken” op pagina 530 voor informatie over het opnemen van vectorgegevens.
Zie ook
Het aantal pixels wijzigen” op pagina 63
Halftoonrasterattributen selecteren
Halftoonrasterattributen zijn onder andere rasterfrequentie en stipvorm. Deze worden ingesteld voor elk raster dat in
het afdrukproces wordt gebruikt. Voor kleurscheidingen moet de voorbereider ook een hoek opgeven voor elk van de
kleurrasters. Als u de rasters instelt onder verschillende hoeken, zorgt u ervoor dat de stippen van de vier rasters in
elkaar overvloeien en continukleur lijken. Op deze wijze produceert u geen moiré-patronen.
Halftoonrasters bestaan uit stippen die bepalen hoeveel inkt wordt geplaatst op een specifieke locatie op de pers. De
grootte en dichtheid van de stippen worden gevarieerd. Hierdoor lijken verschillende grijswaarden of continukleuren
in een afbeelding te zijn gebruikt. Voor een afbeelding in proceskleuren worden vier halftoonrasters gebruikt: cyaan,
magenta, geel en zwart, een voor elke inkt die wordt gebruikt in het afdrukproces.