Operation Manual

37
PHOTOSHOP CS4 GEBRUIKEN
Werkruimte
Documentprofiel De naam van het kleurenprofiel dat wordt gebruikt voor de afbeelding.
Documentafmetingen De afmetingen van de afbeelding.
Metingsschaal De schaal van het document.
Werkschijfgroottes Informatie over de hoeveelheid RAM en de werkschijf die wordt gebruikt om de afbeelding te
verwerken. Het linkergetal is de hoeveelheid geheugen die momenteel door de toepassing wordt gebruikt om alle
geopende afbeeldingen weer te geven. Het rechtergetal is de totale hoeveelheid RAM die beschikbaar is voor het
verwerken van afbeeldingen.
Efficiëntie Het percentage aan tijd dat werkelijk is besteed aan het uitvoeren van een bewerking in plaats van het lezen
van of schrijven naar de werkschijf. Als de waarde lager dan 100% is, gebruikt Photoshop de werkschijf en gaat de
bewerking dus langzamer.
Timing De tijd die nodig was om de laatste uitvoering te voltooien.
Huidig gereedschap De naam van het actieve gereedschap.
32-bits belichting Optie voor aanpassen van de voorvertoning voor afbeeldingen met een hoog dynamisch bereik
(HDR-afbeeldingen) en 32 bits per kanaal op uw computermonitor weer te geven. De regelaar is alleen beschikbaar als
het documentvenster een HDR-afbeelding bevat.
Zie ook
Het dynamische weergavebereik van HDR-afbeeldingen aanpassen” op pagina 80
Een afbeelding dupliceren
U kunt een volledige afbeelding dupliceren (met alle lagen, laagmaskers en kanalen) in het beschikbare werkgeheugen,
zonder iets op schijf op te slaan.
1 Open de afbeelding die u wilt dupliceren.
2 Kies Afbeelding > Dupliceren.
3 Voer een naam in voor de gedupliceerde afbeelding.
4 Als u de afbeelding wilt dupliceren en de lagen wilt verenigen, selecteert u Alleen verenigde lagen dupliceren. Zorg
ervoor dat deze optie is uitgeschakeld om de lagen te behouden.
5 Klik op OK.
Linialen, het raster en hulplijnen
Informatie over linialen
Met linialen kunt u afbeeldingen of elementen nauwkeurig plaatsen. Wanneer de linialen zichtbaar zijn, bevinden deze
zich aan de boven- en linkerkant van het actieve venster. De maatstreepjes op de liniaal geven de positie van de
aanwijzer weer wanneer u deze verplaatst. Wanneer u het nulpunt op de liniaal (0,0 op de bovenste en linkerliniaal)
verschuift, kunt u meten vanaf een bepaald punt in de afbeelding. Het nulpunt op de liniaal bepaalt ook het nulpunt
van het raster.
Als u linialen wilt tonen of verbergen, kiest u Weergave > Linialen.