Operation Manual

214
INDESIGN GEBRUIKEN
Stijlen
Laatst bijgewerkt 20/5/2011
6 Om een sneltoets te kunnen toevoegen, plaatst u de invoegpositie in het vak Sneltoets (de toets Num-Lock moet
zijn ingeschakeld). Houd Shift, Alt en Ctrl (Windows) of Shift, Option en Command (Mac OS) ingedrukt en druk
op een toets op het numerieke toetsenblok. U kunt sneltoetsen voor stijlen alleen definiëren met de toetsen van het
toetsenblok. Als uw toetsenbord niet beschikt over een Num Lock-toets, kunt u geen sneltoetsen aan stijlen
toevoegen.
7 Als u de nieuwe stijl op de geselecteerde tekst wilt toepassen, selecteert u de optie Stijl op selectie toepassen.
8 U geeft de opmaakkenmerken op door te klikken op een categorie (zoals Standaard tekenopmaak) links en door de
kenmerken op te geven die u aan de stijl wilt toevoegen.
Als u in het dialoogvenster Stijlopties een tekenkleur opgeeft, kunt u een nieuwe kleur maken door te dubbelklikken
op het vak voor lijn of vulling.
9 De kenmerken die u niet opgeeft voor tekenstijlen, worden genegeerd wanneer een tekenstijl wordt toegepast. De
tekst behoudt de opmaak van de alineastijl voor dat kenmerk. Een kenmerkinstelling uit een tekenstijl verwijderen:
Kies (Negeren) in het menu van een instelling.
Verwijder de optietekst in een tekstvak.
Klik op een selectievakje totdat u een klein vakje (Windows) of een koppelteken (-) (Mac OS) ziet.
Houd bij een tekenkleur Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik op het kleurenstaal.
10 Klik op OK als u de opmaakkenmerken hebt opgegeven.
De stijlen die u maakt, gelden alleen voor het huidige document. Als er geen document is geopend wanneer u stijlen
maakt, gelden die stijlen voor alle nieuwe documenten.
Een alinea- of tekenstijl op een andere alinea- of tekenstijl baseren
In veel documentontwerpen ziet u stijlhiërarchieën met gemeenschappelijke kenmerken. Vaak wordt bijvoorbeeld
hetzelfde lettertype gebruikt voor de koppen en subkoppen. U kunt koppelingen tussen vergelijkbare stijlen maken
door een basisstijl (bovenliggende stijl) te maken. Wanneer u een bovenliggende stijl wijzigt, veranderen de
onderliggende stijlen ook. U kunt vervolgens de onderliggende stijlen bewerken, als deze niet gelijk mogen zijn aan de
bovenliggende stijl.
Met de opdracht Stijl dupliceren maakt u een stijl die vrijwel gelijk is aan een andere stijl maar die niet is gekoppeld
aan een bovenliggende stijl. Vervolgens kunt u de kopie van de stijl bewerken.
1 Maak een nieuwe stijl.
2 Selecteer in het venster Nieuwe alineastijl of Nieuwe tekenstijl de bovenliggende stijl in het menu Gebaseerd op. De
nieuwe stijl wordt de onderliggende stijl.
Nieuwe stijlen worden standaard gebaseerd op de stijl [Geen alineastijl] of [Geen] of op de stijl van geselecteerde tekst.
3 Wijzig de opmaak in de nieuwe stijl zodat deze verschilt van de stijl die u als basis voor de nieuwe stijl hebt gebruikt.
U zou bijvoorbeeld het lettertype in een subkop iets kleiner kunnen maken dan het lettertype van de
(bovenliggende) kopstijl.
Als u de opmaak van een onderliggende stijl wijzigt en u de opmaak bij nader inzien opnieuw wilt veranderen, klikt
u op Basis herstellen. Hiermee wordt de opmaak van de onderliggende stijl gelijk gemaakt aan de stijl waarop de
onderliggende stijl is gebaseerd. Vervolgens kunt u een nieuwe opmaak opgeven. Wanneer u zo ook de stijl Gebaseerd op
van de onderliggende stijl wijzigt, wordt de definitie van de onderliggende stijl gelijk gemaakt aan de nieuwe
bovenliggende stijl.