Operation Manual
456
INDESIGN CS4 GEBRUIKEN
Transparantie-effecten
Gerasterde complexe gebieden Hiermee worden de gebieden gemarkeerd die ten behoeve van de prestaties worden
gerasterd (zoals wordt bepaald met de schuifregelaar bij Rasters/Vectoren). Houd er rekening dat er bij de grens van
het gemarkeerde gebied meer problemen met stitching kunnen optreden, afhankelijk van de instellingen van het
printerstuurprogramma en de rasterresolutie. Om problemen met stitching tot een minimum te beperken selecteert u
Complexe objecten knippen.
Transparante objecten Hiermee worden de objecten gemarkeerd die bronnen van transparantie vormen, zoals
objecten met een gedeeltelijke dekking (waaronder afbeeldingen met alfakanalen), objecten met overvloeimodi en
objecten met dekkingsmaskers. Houd er rekening mee dat ook stijlen en effecten transparantie kunnen bevatten en dat
overgedrukte objecten kunnen worden behandeld als bronnen van transparantie als deze transparantie bevatten of als
de overdruk moet worden afgevlakt.
Alle betrokken objecten Hiermee worden alle objecten gemarkeerd waarop transparantie van toepassing is, zoals
transparante objecten en objecten die worden overlapt door transparante objecten. Het afvlakkingsproces is van
invloed op de gemarkeerde objecten; de penseelstreken of patronen van deze objecten worden uitgebreid, de objecten
worden wellicht gedeeltelijk gerasterd, enzovoort.
Betrokken gekoppelde EPS-bestanden (alleen Illustrator) Hiermee worden alle gekoppelde EPS-bestanden
gemarkeerd die worden beïnvloed door transparantie.
Betrokken afbeeldingen (alleen InDesign) Hiermee wordt alle geplaatste inhoud gemarkeerd die wordt beïnvloed
door transparantie of transparantie-effecten. Dit is een handige optie voor prepressbureaus die willen controleren of
afbeeldingen goed worden afgedrukt.
Uitgebreide patronen (Illustrator en Acrobat) Hiermee worden alle patronen gemarkeerd die worden uitgebreid als er
sprake is van transparantie.
Omlijnde lijnen (InDesign), Lijnen met contouren (Acrobat) en Omtreklijnen (Illustrator) Hiermee worden alle lijnen
gemarkeerd die worden voorzien van een contour als er transparantie op van toepassing is of wanneer de optie Alle
penseelstreken converteren naar contouren is geselecteerd.
Omlijnde tekst (InDesign en Illustrator) Hiermee wordt alle tekst gemarkeerd die wordt voorzien van een contour als
er transparantie op van toepassing is of wanneer de optie voor het omzetten van alle tekst in contouren is geselecteerd.
Opmerking: In de uiteindelijke uitvoer zien tekst en lijnen met contouren er enigszins anders uit dan de oorspronkelijke
lijnen en tekst, vooral bij erg dunne lijnen en erg kleine tekst. In het dialoogvenster Voorvertoning afvlakker wordt deze
veranderde weergave echter niet gemarkeerd.
Tekst en lijnen met rastervulling (alleen InDesign) Hiermee worden tekst en lijnen gemarkeerd die als gevolg van
afvlakking worden voorzien van rastervulling.
Alle gerasterde gebieden (Illustrator en InDesign) Hiermee worden objecten en snijpunten van objecten gemarkeerd
die worden gerasterd, omdat er geen andere manier is om ze in PostScript weer te geven of omdat ze complexer zijn
dan de drempel die is ingesteld met de schuifregelaar Rasters/Vectoren. Het snijpunt van bijvoorbeeld twee
transparante verlopen wordt altijd gerasterd, zelfs als de waarde voor Rasters/Vectoren 100 is. De optie Alle gerasterde
gebieden laat rasterafbeeldingen (zoals Photoshop-bestanden) zien die worden beïnvloed door transparantie, en
rastereffecten zoals slagschaduwen en doezelen. Het verwerken van deze optie neemt meer tijd in beslag.
Transparantieafvlakking Opties voor voorinstellingen
Naam/Voorinstelling Hier geeft u de naam van de voorinstelling op. Afhankelijk van het dialoogvenster kunt u in het
tekstvak een naam typen of de standaardnaam accepteren. Als u een bestaande voorinstelling wilt bewerken, voert u
de naam van de voorinstelling in. De standaardvoorinstellingen kunt u echter niet bewerken.
Raster/vector-balans Hiermee geeft u op hoeveel vectorinformatie behouden blijft. Bij een hogere instelling worden
meer vectorobjecten bewaard, terwijl bij een lagere instelling meer vectorobjecten worden gerasterd. Bij een