Operation Manual
336
INDESIGN CS4 GEBRUIKEN
Tekenen
De contour van een pad wordt een lijn genoemd. Een kleur of verloop dat op het binnengebied van een open of
gesloten pad is toegepast, wordt vulling genoemd. Een lijn kan een dikte, kleur en streepjespatroon (Illustrator en
InDesign) of een gestileerd lijnpatroon (InDesign) hebben. Nadat u een pad of vorm hebt gemaakt, kunt u de lijn- en
vullingkenmerken van het pad wijzigen.
In InDesign wordt tevens op elk pad een middelpunt weergegeven dat het midden van de vorm aangeeft. Dit
middelpunt maakt geen deel uit van het daadwerkelijke pad. Met dit punt kunt u het pad slepen, het pad met andere
elementen uitlijnen of alle ankerpunten op een pad selecteren. Het middelpunt is altijd zichtbaar en kan niet worden
verborgen of verwijderd.
Richtingslijnen en richtingspunten
Als u een ankerpunt selecteert dat gebogen segmenten met elkaar verbindt (of als u het segment zelf selecteert), worden
bij de ankerpunten van de verbonden segmenten richtingshandgrepen weergegeven, deze bestaan uit richtingslijnen die
eindigen in richtingspunten. De hoek en lengte van de richtingslijnen bepalen de vorm en grootte van de gebogen
segmenten. Door de richtingslijnen te verplaatsen, wijzigt u de vorm van de curven. Richtingslijnen worden niet in de
definitieve uitvoer weergegeven.
Als u een ankerpunt hebt geselecteerd (links), verschijnen er richtingslijnen op elk gebogen segment dat met het ankerpunt is verbonden (rechts).
Een boogpunt heeft altijd twee richtingslijnen die samen als één rechte eenheid worden verplaatst. Wanneer u een
richtingslijn op een boogpunt plaatst, worden de gebogen segmenten aan beide zijden van het punt gelijktijdig
aangepast en blijft een ononderbroken curve bij dat ankerpunt behouden.
Een hoekpunt kan twee, één of geen richtingslijnen hebben, afhankelijk van het feit of het respectievelijk met twee, één
of geen gebogen segmenten is verbonden. Met de richtingslijnen van een hoekpunt blijft de hoek behouden door
verschillende hoeken te gebruiken. Wanneer u echter een richtingslijn op een hoekpunt zet, wordt alleen de curve
aangepast aan de kant van het punt waar die richtingslijn zich bevindt.
Richtingslijnen van een boogpunt (links) en een hoekpunt (rechts) aanpassen
Richtingslijnen raken (staan loodrecht op de straal van) de curve altijd bij de ankerpunten. De hoek van elke
richtingslijn bepaalt de helling van de curve, terwijl de lengte ervan de hoogte of diepte van de curve bepaalt.