Operation Manual

INDESIGN CS3
Handboek
83
Bestandsnaam
Deze variabele voegt de naam van het huidige bestand in het document in. Doorgaans wordt de naam toegevoegd aan de
witruimte van het document wanneer dit wordt afgedrukt, of aan de kop- en voettekst. Net zoals bij Tekst voor en Tekst na
kunt u uit een aantal opties kiezen.
Inclusief volledig mappad Hiermee wordt het volledige mappad aan de bestandsnaam toegevoegd. De
standaardpadconventies voor Windows of Mac OS worden gebruikt.
Inclusief bestandsextensie Hiermee wordt de bestandsnaam plus de extensie weergegeven.
De variabele Bestandsnaam wordt bijgewerkt wanneer u het bestand onder een andere naam of op een andere plaats
opslaat. Het pad of de extensie wordt pas weergegeven als het document is opgeslagen.
Laatste paginanummer
Het type Laatste paginanummer wordt gebruikt als in de kop- en voettekst de nummering met vermelding van het totale
aantal pagina's moet worden gebruikt, bijvoorbeeld "Pagina 3 van 12". In dit geval wordt het nummer 12 gegenereerd door
de variabele Laatste paginanummer. Dit nummer wordt bijgewerkt wanneer er pagina's worden toegevoegd of verwijderd.
U kunt vóór en na het laatste paginanummer tekst invoegen en een nummeringsstijl opgeven. Kies in het menu Bereik een
optie om te bepalen of het laatste paginanummer in de sectie of in het document moet worden gebruikt.
Houd er wel rekening mee dat bij de variabele Laatste paginanummer de pagina's in het document niet worden geteld.
Doorlopende koptekst (Alinea- of Tekenstijl)
Standaard voegen de variabelen voor doorlopende kopteksten de eerste of laatste instantie (op de pagina) van de tekst in
waarop de opgegeven stijl is toegepast. Zie “Variabelen voor doorlopende kop- en voetteksten maken” op pagina 83 voor
een beschrijving van de opties voor de variabele Doorlopende koptekst.
Eigen tekst
Deze variabele wordt doorgaans gebruikt voor het invoegen van plaatsvervangende tekst of voor tekst die snel moet kunnen
worden gewijzigd. Als u bijvoorbeeld aan een project werkt waarin voor een bedrijf een codenaam wordt gebruikt, kunt u
een variabele Eigen tekst voor de codenaam maken. Wanneer u de echte naam van het bedrijf mag gebruiken, hoeft u alleen
maar de variabele te wijzigen om alle codenamen in de echte naam van het bedrijf te veranderen.
Als u speciale tekens in een tekstvariabele wilt invoegen, klikt u op het driehoekje rechts van het tekstvak.
Variabelen voor doorlopende kop- en voetteksten maken
Standaard voegt de variabele Doorlopende koptekst de eerste instantie (op de pagina) van de tekst in waarop de opgegeven
stijl is toegepast.
1 Als de inhoud nog niet is opgemaakt, maakt u voor de tekst die in de koptekst moet worden weergegeven (zoals een titel
of kop) een alinea- of tekenstijl en past u die stijl op de tekst toe.
2 Kies Tekst > Tekstvariabelen > Opgeven.
3 Klik op Nieuw en typ een naam voor de variabele.
4 Kies Doorlopende koptekst (alineastijl) of Doorlopende koptekst (tekenstijl) in het menu Tekst.
5 Geef de volgende opties op:
Stijl Kies de stijl die u in de kop- of voettekst wilt weergeven.
Gebruik
Stel in of u de eerste of laatste instantie van de stijl die op de pagina is toegepast, wilt gebruiken. Eerste op pagina
is gedefinieerd als de eerste alinea die (of het eerste teken dat) op een pagina begint, en niet als een alinea die (of teken dat)
op een vorige pagina begint en op de huidige pagina eindigt. Als de stijl niet op de pagina voorkomt, wordt de vorige instantie
van de toegepaste stijl gebruikt. Als er geen vorige instantie van die stijl in het document voorkomt, is de variabele leeg.