Operation Manual
Naar boven
Naar boven
vergelijken.
Naam automatisch wijzigen Hiermee wijzigt u de naam van de geladen variabele.
4. Kies OK en klik op Gereed.
U kunt variabelen ook bij het synchroniseren van een boekbestand naar andere documenten kopiëren.
Variabelen voor doorlopende kop- en voetteksten maken
Standaard voegt de variabele Doorlopende koptekst de eerste instantie (op de pagina) van de tekst in waarop de opgegeven stijl is toegepast.
Variabelen voor doorlopende koptekst zijn vooral handig voor het weergeven van de huidige koptekst of titel in de kop- of voettekst.
1. Als de inhoud nog niet is opgemaakt, maakt u voor de tekst die in de koptekst moet worden weergegeven (zoals een titel of kop) een
alinea- of tekenstijl en past u die stijl op de tekst toe.
2. Kies Tekst > Tekstvariabelen > Opgeven.
3. Klik op Nieuw en typ een naam voor de variabele.
4. Kies Doorlopende koptekst (alineastijl) of Doorlopende koptekst (tekenstijl) in het menu Tekst.
5. Geef de volgende opties op:
Stijl Kies de stijl die u in de kop- of voettekst wilt weergeven.
Gebruik Stel in of u de eerste of laatste instantie van de stijl die op de pagina is toegepast, wilt gebruiken. Eerste op pagina is de eerste
paragraaf (of het eerste teken) op een pagina. Als de stijl niet op de pagina voorkomt, wordt de vorige instantie van de toegepaste stijl
gebruikt. Als er geen vorige instantie van die stijl in het document voorkomt, is de variabele leeg.
Leestekens aan einde van woorden verwijderen Als deze optie is geselecteerd, wordt de tekst zonder leestekens aan het einde (punten,
dubbele punten, uitroeptekens en vraagtekens) weergegeven.
Hoofd-/kleine letter Selecteer deze optie als u de tekst in de kop- of voettekst met hoofdletters of met kleine letters wilt weergeven. U kunt
bijvoorbeeld de tekst in een voettekst met het hoofdlettergebruik van een zin weergeven, ook als de kop op de pagina met beginhoofdletters
wordt weergegeven.
6. Klik op OK en vervolgens op Gereed in het dialoogvenster Tekstvariabelen.
Als er op een stramienpagina van het InDesign-document een tekstkader voor een kop- of voettekst staat, kunt u de kop- of voettekst in dat
tekstkader plaatsen. (Zie Tekst op een stramienpagina bewerken.)
Bijschriftvariabelen definiëren
Bijschriftvariabelen worden automatisch bijgewerkt wanneer een tekstkader met een bijschriftvariabele naast een afbeelding wordt geplaatst.
Standaard wordt het metagegeven Naam gebruikt voor het type variabele wanneer u kiest Type > Tekstvariabelen > Variabele invoegen >
Afbeeldingsnaam. U kunt de variabele Afbeeldingsnaam bewerken of nieuwe variabelen maken die de metagegevens van de afbeeldingen
aangegeven.
1. Kies Type > Tekstvariabelen > Definiëren.
2. Kies Nieuw om een variabele te maken of Bewerken om een bestaande variabele te bewerken.
3. Selecteer Metagegevensbijschrift bij Type.
4. Kies een optie in het menu Metagegevens.
5. Geef de tekst op die voor of na de metagegevens wordt weergegeven en kies OK.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
131