Operation Manual

Palet
Maximaal aantal kleuren
Uitvoer naar stalen
Vervagen
Nieuw voorbeeld
Vullingen
Lijnen
Maximale lijndikte
Minimale lijnlengte
Nauwkeurigheid van pad
Minimaal gebied
Hoekgraad
Raster
Vector
Naar boven
Alle pixels lichter dan de drempelwaarde worden omgezet in wit en alle pixels donkerder dan de drempelwaarde worden omgezet in zwart. (Deze
optie is alleen beschikbaar als de modus is ingesteld op Zwart-wit.)
Geeft een palet op voor het genereren van een kleurenovertrek of een overtrek met grijswaarden aan de hand van de oorspronkelijke
afbeelding. (Deze optie is alleen beschikbaar als Modus is ingesteld op Kleur of Grijswaarden.)
Als u wilt dat de kleuren in de overtrek door Illustrator zelf worden bepaald, selecteert u Automatisch. Als u een aangepast palet wilt gebruiken
voor het overtrekken, selecteert u de naam van een staalbibliotheek. (Staalbibliotheken worden alleen weergegeven in het menu Palet als ze zijn
geopend.)
Hiermee bepaalt u het maximale aantal kleuren dat in een overtrekresultaat met kleuren of grijstinten wordt gebruikt.
(Deze optie is alleen beschikbaar als Modus is ingesteld op Kleur of Grijswaarden en als Deelvenster is ingesteld op Automatisch.)
Hiermee maakt u een nieuw staal in het deelvenster Stalen voor elke kleur in het overtrekresultaat.
Hiermee vervaagt u de oorspronkelijke afbeelding voordat het overtrekresultaat wordt gegenereerd. Selecteer deze optie om kleine
artefacten in het overtrekresultaat te verminderen en rafelige randen glad te trekken.
Hiermee geeft u een nieuw voorbeeld van de oorspronkelijke afbeelding weer met de opgegeven resolutie voordat het
overtrekresultaat wordt gegenereerd. Deze optie is handig als u het overtrekken wilt versnellen bij grote afbeeldingen. De kwaliteiten van de
resultaten kunnen echter achteruitgaan.
Opmerking: de resolutie die u gebruikt bij Nieuw voorbeeld wordt niet opgeslagen wanneer u een voorinstelling maakt.
Hiermee maakt u gevulde gebieden in het overtrekresultaat.
Hiermee maakt u paden met lijnen in het overtrekresultaat.
Hiermee geeft u de maximale breedte aan van onderdelen van de oorspronkelijke afbeelding waaraan lijnen kunnen worden
toegevoegd. Onderdelen waarvan de breedte groter is dan deze waarde, worden gebieden met een omtrek in het overtrekresultaat.
Hiermee geeft u de minimale lengte aan van onderdelen van de oorspronkelijke afbeelding die kunnen worden omlijnd.
Onderdelen waarvan de lengte kleiner is dan deze waarde, worden weggelaten uit het overtrekresultaat.
Hiermee stelt u de afstand in tussen de overgetrokken vorm en de oorspronkelijke pixelvorm. Lagere waarden zorgen
ervoor dat het pad beter aansluit; bij hogere waarden is de aansluiting minder strak.
Hiermee geeft u het kleinste onderdeel van de oorspronkelijke afbeelding op dat wordt overgetrokken. Als u bijvoorbeeld 4
opgeeft, worden onderdelen die kleiner zijn dan 2 pixels breed en 2 pixels hoog weggelaten uit het overtrekresultaat.
Hiermee geeft u de scherpte op van een wending in de oorspronkelijke afbeelding die wordt beschouwd als een hoekankerpunt in het
overtrekresultaat. Zie Paden voor meer informatie over het verschil tussen hoekankerpunten en vloeiende ankerpunten.
Hiermee geeft u aan hoe de bitmapcomponent van het overtrekobject wordt weergegeven. Deze weergave-instelling wordt niet
opgeslagen als onderdeel van de voorinstelling voor overtrekken.
Hiermee geeft u aan hoe het overtrekresultaat moet worden weergegeven. Deze weergave-instelling wordt niet opgeslagen als onderdeel
van de voorinstelling voor overtrekken.
Selecteer Voorvertoning in het dialoogvenster Overtrekopties om een voorbeeld weer te geven van het resultaat van de huidige instellingen.
Als u de standaardopties voor overtrekken wilt instellen, deselecteert u alle objecten voordat u het dialoogvenster Overtrekopties opent. Als u
de opties naar wens hebt ingesteld, klikt u op Als standaard instellen.
Voor een video over het gebruik van Actief overtrekken raadpleegt u www.adobe.com/go/vid0043_nl. Zie
www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_livetrace_nl voor een zelfstudie over het aanpassen van de opties voor Actief overtrekken voor een zo goed
mogelijk resultaat.
De weergave van een overtrekobject wijzigen
Een overtrekobject bestaat uit twee componenten: de oorspronkelijke bronafbeelding en het overtrekresultaat (de vectorillustratie). Standaard wordt
alleen het overtrekresultaat weergegeven. U kunt de weergave van de oorspronkelijke afbeelding en het overtrekresultaat echter aanpassen aan
uw wensen.
1. Selecteer het overtrekobject.
Standaard hebben alle overtrekobjecten in het deelvenster Lagen de naam 'Overtrekken'.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de weergave van het overtrekresultaat wilt wijzigen, klikt u op de knop Vectorweergave in het deelvenster Beheer of kiest u
Object > Actief overtrekken. Selecteer vervolgens een van de volgende weergaveopties: Geen overtrekresultaat, Overtrekresultaat,
Omtrekken of Omtrekken met overtrek tonen.
Als u de weergave van de bronafbeelding wilt wijzigen, klikt u op de knop Rasterweergave in het deelvenster Beheer of kiest u
120