Operation Manual
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
382
Opmerking: U kunt ook verschillende snijgebieden in uw document opgeven en deze één voor één selecteren in het
dialoogvenster Afdrukken om ze af te drukken. Alleen illustraties die in het snijgebied liggen, worden afgedrukt. Op
www.adobe.com/go/vid0213_nl vindt u een video over het maken van snijgebieden om af te drukken.
Zie ook
“Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
“Snijgebieden maken, bewerken en verwijderen” op pagina 37
Opties in dialoogvenster Afdrukken
Elke categorie opties in het dialoogvenster Afdrukken, van Algemeen tot Samenvatting, is ingedeeld om u te helpen bij het
afdrukken van uw document. Als u een set opties wilt weergeven, selecteert u de setnaam aan de linkerzijde van het
dialoogvenster. Veel van deze opties worden vooraf ingesteld op basis van het opstartprofiel dat u hebt gekozen bij het
maken van het document.
Algemeen Stel het paginaformaat en de afdrukstand in, geef op hoeveel pagina's u wilt afdrukken, stel de schaal van de
illustraties in en kies welke lagen u wilt afdrukken.
Instellen Geefophoedeillustratiesmoetenwordenbijgesneden,veranderdeplaatsingvanillustratiesopdepaginaengeef
op hoe u illustraties wilt afdrukken die niet op één enkele pagina passen.
Markeringen en aflooptekens Selecteer de drukkersmarkeringen en maak een afloop.
Uitvoer Maak kleurscheidingen.
Afbeeldingen Stel afdrukopties in voor paden, fonts, PostScript-bestanden, verlopen, netten en overvloeiingen.
Kleurbeheer Selecteer een kleurprofiel en rendervoorkeur voor het afdrukken.
Geavanceerd Stel de afvlakking (of mogelijke rastering) van vectorillustraties tijdens het afdrukken in.
Samenvatting Geef een overzicht van de afdrukinstellingen weer en sla ze op.
Zie ook
“Nieuwe documenten maken” op pagina 33
Printerresolutie en rasterfrequentie
De printerresolutie wordt gemeten in het aantal inktpuntjes (dots) per inch (dpi). De meeste desktoplaserprinters hebben
een resolutie van 600 dpi en imagesetters hebben een resolutie van 1200 dpi of hoger. Inkjetprinters produceren een
microscopisch straaltje inkt, geen afzonderlijke stippen. De meeste inkjetprinters hebben bij benadering een resolutie van
300 tot 720 dpi.
Wanneer u afdrukt op een bureaubladlaserprinter, maar met name op imagesetters, moet u ook rekening houden met de
rasterfrequentie. De rasterfrequentie is het aantal halftooncellen dat per inch wordt gebruikt om grijswaardenafbeeldingen
of kleurscheidingen af te drukken. Rasterfrequentie, ook wel rasterliniatuur genoemd, wordt uitgedrukt in regels per inch
(lpi) (het aantal regels cellen per inch in een halftoonraster).
Bij een hoge rasterliniëring (bijvoorbeeld 150 lpi) staan de puntjes op de afdruk dicht bij elkaar waardoor de afbeelding
scherper wordt afgedrukt. Bij een lage rasterliniëring (60 lpi tot 85 lpi) staan de puntjes verder van elkaar af en wordt de
afbeelding grover. De grootte van de puntjes wordt mede bepaald door het lijnraster. Bij het formaat van een dichte
rasterliniëring worden kleine punten gebruikt en in een lage rasterliniëring worden grote punten gebruikt. De belangrijkste
factor bij het kiezen van een rasterliniëring is het type drukpers waarop uw document wordt afgedrukt. Vraag aan de
drukker welk lijnraster er maximaal mogelijk is bij hun drukpers en stel aan de hand van dat gegeven uw opties in.
De PPD-bestanden voor imagesetters met een hoge resolutie bieden een groot aantal mogelijke rasterliniaturen die zijn
gekoppeld aan allerlei resoluties voor imagesetters. De PPD-bestanden voor printers met een lagere resolutie bevatten over
het algemeen maar enkele opties voor lijnrasters. Doorgaans gaat het om vrij grove rasters tussen 53 lpi en 85 lpi. De grove