Operation Manual
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
184
Zie ook
“Paden, segmenten en ankerpunten selecteren” op pagina 67
Selectievoorkeuren opgeven
Het selecteren van paden en punten in complexe afbeeldingen kan behoorlijk lastig zijn. Met de voorkeuren in Weergave
selectie en anker kunt u de tolerantie voor pixelselectie opgeven en andere opties instellen waarmee u binnen een bepaald
document makkelijker kunt selecteren.
1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Weergave selectie
en anker (Mac OS).
2 Geef een van de volgende selectievoorkeuren op:
Tolerantie Hiermee geeft u het pixelbereik op voor het selecteren van ankerpunten. Hoe hoger de waarde, des te groter het
gebied rond een ankerpunt waarop u kunt klikken om het te selecteren.
Objectselectie alleen volgens pad Hiermee geeft u aan of u een gevuld object kunt selecteren door op een willekeurig punt
in het object te klikken, of dat u op een pad moet klikken.
Magnetisch punt Hiermee geeft u aan of objecten magnetisch op ankerpunten en hulplijnen moeten worden geplaatst.
Geef aan tot op welke afstand objecten magnetisch worden geplaatst op ankerpunten en hulplijnen.
Zie ook
“Gevulde objecten selecteren” op pagina 187
“Voorkeuren voor ankerpuntgrootte opgeven” op pagina 54
Groepen en sublagen isoleren
In de isolatiemodus worden groepen of sublagen geïsoleerd, zodat u bepaalde objecten of delen van objecten eenvoudig
kunt selecteren en bewerken. Als u gebruikmaakt van de isolatiemodus, hoeft u geen rekening te houden met de laag waarin
een object zich bevindt en is het ook niet nodig om de objecten die u niet wilt bewerken, handmatig te vergrendelen of te
verbergen: alle overige objecten worden automatisch vergrendeld, zodat u alleen de objecten in de geïsoleerde groep kunt
bewerken.
Een geïsoleerde groep of sublaag wordt in kleur weergegeven, terwijl de rest van de illustratie in grijs wordt weergegeven.
Langs de bovenkant van het illustratievenster verschijnt de isolatiemodusbalk. Deze wordt van de rest gescheiden door een
lijn in de kleur van de laag van de geïsoleerde groep of in de kleur van de geïsoleerde sublaag. De naam en locatie van de
geïsoleerde groep of sublaag (ook wel kruimelpad genoemd) worden weergegeven in de isolatiemodusbalk.
Opmerking: Als u de definitie van een symbool bewerkt, wordt het symbool in de isolatiemodus weergegeven. (Zie “Een
symbool bewerken of opnieuw definiëren” op pagina 84.)