Operation Manual
211
FLASH CS4 PROFESSIONAL GEBRUIKEN
Tijdlijnen en animatie
Wanneer het getweende object het enige item op de laag was, wordt met Flash de laag waarin het object zich bevindt
omgezet in een tween-laag. Wanneer er andere objecten op de laag staan, worden met Flash lagen ingevoegd om de
oorspronkelijke stapelvolgorde te bewaren en het getweende object op een aparte laag te zetten.
Wanneer het oorspronkelijke object alleen in het eerste frame van de tijdlijn voorkwam, bedraagt de lengte van de
tween-reeks één seconde. Als de framesnelheid 24 frames per seconde is, bevat de reeks 24 frames. Als de
framesnelheid minder dan vijf fps is, is de reeks vijf frames lang. Als het oorspronkelijke object aanwezig was in
meer dan één aaneengesloten frame, bevat de tween-reeks het aantal frames dat werd ingenomen door het
oorspronkelijke object.
Als de laag een normale laag was, wordt deze een tween-laag. Als het een hulplijn-, maskeer- of gemaskeerde laag
was, wordt het een tween-hulplijn-, tween-maskeer- of gemaskeerde tween-laag.
3 Versleep een van de uiteinden van de tween-reeks in de tijdlijn om de reeks langer of korter te maken tot de
gewenste lengte is verkregen.
4 Als u beweging wilt toevoegen aan de tween, plaatst u de afspeelkop in een frame in de tween-reeks en sleept u het
object in het werkgebied naar een nieuwe positie.
Er verschijnt een bewegingspad in het werkgebied dat het pad aangeeft vanaf de positie in het eerste frame van de
tween-reeks naar de nieuwe positie. Aangezien u de X- en Y-eigenschappen van het object expliciet hebt
gedefinieerd, worden er aan het frame met de afspeelkop eigenschapshoofdframes voor X en Y toegevoegd.
Eigenschapshoofdframes worden als kleine ruitjes weergegeven in de tween-reeks.
In de tijdlijn worden standaard de eigenschapshoofdframes van alle soorten eigenschappen weergegeven. U bepaalt
welke soorten eigenschapshoofdframes worden weergegeven door met de rechtermuisknop op de tween-reeks te
klikken (Windows) of de Command-toets ingedrukt te houden en op de tween-reeks te klikken (Macintosh). Kies
vervolgens Hoofdframes weergeven > type eigenschap.
5 Als u een andere positie voor het object wilt opgeven, plaatst u de afspeelkop in een ander frame in de tween-reeks
en sleept u het object in het werkgebied naar een andere positie.
Het bewegingspad wordt aangepast en bevat alle opgegeven posities.
6 Als u een 3D-rotatie of -positie wilt tweenen, gebruikt u het gereedschap 3D-rotatie of 3D-translatie. Let op dat u
de afspeelkop in het frame plaatst waar u eerst het 3D-eigenschapshoofdframe wilt toevoegen.
Opmerking: Als u meerdere tweens tegelijk wilt maken, plaatst u tweenbare objecten op meerdere lagen, selecteert u alle
objecten en kiest u Invoegen > Bewegings-tween. U kunt op dezelfde manier ook bewegingsvoorinstellingen op meerdere
objecten toepassen.
Een andere eigenschap dan de positie tweenen via Eigenschapcontrole
Gebruik Eigenschapcontrole om de waarde van een willekeurige eigenschap van een tween in het huidige frame te
bewerken.
1 Selecteer een object in het werkgebied.
2 Kies Invoegen > Bewegings-tween.
Als het object moet worden omgezet in een symbool, klikt u op OK in het dialoogvenster dat verschijnt. Flash
converteert het object naar een filmclipsymbool.
Wanneer u een tween toepast op een object dat alleen aanwezig is in één hoofdframe, wordt de afspeelkop verplaatst
naar het laatste frame van de nieuwe tween. In alle andere gevallen wordt de afspeelkop niet verplaatst.
3 Plaats de afspeelkop in het frame van de tween-reeks waar u een waarde voor de eigenschap wilt opgeven.
U kunt de afspeelkop in elk ander frame van de tween-reeks plaatsen. De tween begint met de eigenschapswaarden in
het eerste frame van de tween-reeks, dat altijd een eigenschapshoofdframe is.