Operation Manual
194
FLASH CS4 PROFESSIONAL GEBRUIKEN
Tijdlijnen en animatie
Informatie over geneste filmclips en bovenliggende-onderliggende
hiërarchie
Als u een filmclipinstantie maakt in een Flash-document, heeft de filmclip zijn eigen tijdlijn. Elk filmclipsymbool heeft
zijn eigen tijdlijn. De tijdlijn van de filmclip is genest in de hoofdtijdlijn van het document. U kunt een filmclipinstantie
in een ander filmclipsymbool nesten.
Als u een filmclip maakt in een Flash-document of genest in een andere filmclip, wordt dit het 'kind' of de
onderliggende clip van de 'ouder'; het bovenliggende document of de bovenliggende filmclip. Relaties tussen geneste
filmclips zijn hiërarchisch: wijzigingen aan het bovenliggende element beïnvloeden het onderliggende element. De
hoofdtijdlijn voor elk niveau is het hoofdelement van alle filmclips op dat niveau en omdat het de bovenste tijdlijn is,
heeft deze tijdlijn geen bovenliggend element. In het deelvenster Filmverkenner kunt u de hiërarchie van geneste
filmclips in een document bekijken door Symbooldefinities weergeven te kiezen in het optiemenu.
Als u de filmcliphiërarchie beter wilt begrijpen, kunt u de hiërarchie met de hiërarchie van een computer vergelijken:
de harde schijf heeft een hoofdmap en submappen. De hoofdmap is gelijk aan de hoofdtijdlijn van een Flash-
document: het is het bovenste element van alles. De submappen zijn hetzelfde als filmclips.
U kunt de filmcliphiërarchie van Flash gebruiken om gerelateerde objecten te ordenen. U kunt bijvoorbeeld een Flash-
document maken dat een auto bevat die zich over het werkgebied verplaatst. U gebruikt een filmclipsymbool om de
auto te vertegenwoordigen en stelt een bewegings-tween in om het over het werkgebied te bewegen.
Als u roterende wielen wilt toevoegen, maakt u een filmclip voor een autowiel en maakt u twee instanties van deze
filmclip, die u de namen
frontWheel en backWheel geeft. Vervolgens plaatst u de wielen op de tijdlijn van de filmclip
van de auto, niet op de hoofdtijdlijn. Omdat onderliggende elementen van
car, frontWheel en backWheel worden
beïnvloed door wijzigingen aan
car; worden ze samen met de auto over het werkgebied verplaatst.
Als u beide wielinstanties wilt laten roteren, stelt u een bewegings-tween in die het wielsymbool roteert. Zelfs nadat u
frontWheel en backWheel wijzigt, blijven ze worden beïnvloed door de tween op de bovenliggende filmclip, car; de
wielen roteren, maar ze worden ook met de bovenliggende filmclip
car over het werkgebied verplaatst.
Zie ook
“Symbolen, instanties en bibliotheekelementen” op pagina 160
Werken met scènes
Wanneer u een document thematisch wilt ordenen, kunt u gebruikmaken van scènes. U gebruikt bijvoorbeeld
afzonderlijke scènes voor een inleiding, laadbericht en de credits. Hoewel het gebruik van scènes enkele nadelen met
zich meebrengt, krijgt u slechts in sommige situaties met deze nadelen te maken, zoals bijvoorbeeld bij het maken van
langdurige animaties. Wanneer u scènes gebruikt, hoeft u geen groot aantal FLA-bestanden te beheren aangezien elke
scène deel uitmaakt van één FLA-bestand.
Scènes gebruiken is vergelijkbaar met het tegelijkertijd gebruiken van verschillende FLA-bestanden om een grotere
presentatie te maken. Iedere scène heeft een tijdlijn. Frames in het document worden in de verschillende scènes
opeenvolgend genummerd. Wanneer een document bijvoorbeeld twee scènes bevat met elk tien frames, worden de
frames in scène twee 11 t/m 20 genummerd. De scènes in het document worden teruggespeeld in de volgorde waarin
zij worden weergegeven in het deelvenster Scène. Wanneer de afspeelkop het laatste frame van een scène bereikt, gaat
de afspeelkop verder naar de volgende scène.