Operation Manual
127
FLASH CS4 PROFESSIONAL GEBRUIKEN
Illustraties maken en bewerken
Objecten schalen
Door een object te schalen, vergroot of verkleint u het object horizontaal, verticaal of beide.
1 Selecteer een grafisch object of objecten in het werkgebied.
2 Selecteer Wijzigen > Transformeren > Schalen.
3 Ga als volgt te werk:
• Sleep een of meer van de hoekgrepen om het object zowel horizontaal als verticaal te schalen. De verhoudingen
blijven behouden bij het schalen. Houd Shift ingedrukt en sleep om de grootte niet-uniform te wijzigen.
• Sleep een middengreep om het object horizontaal of verticaal te schalen.
4 Klik buiten het geselecteerde object of de objecten om de transformatie te beëindigen.
Opmerking: wanneer u de grootte van een aantal items vergroot, worden items dichtbij de rand van het selectiekader
mogelijk buiten het werkgebied geplaatst. Selecteer in dat geval Weergave > Plakbord om de elementen weer te geven die
zich buiten de randen van het werkgebied bevinden.
Zie ook
“Informatie over 9-delige schaling en filmclipsymbolen” op pagina 180
“Filmclipsymbolen met 9-delige schaling bewerken” op pagina 181
Objecten roteren en scheeftrekken
Wanneer u een object roteert, draait het rondom het transformatiepunt. Het transformatiepunt wordt met het
registratiepunt uitgelijnd, standaard het midden van het object, maar u kunt het punt verplaatsen door het te slepen.
U kunt een object roteren met de volgende methoden:
• Door te slepen met het gereedschap Vrije transformatie (u kunt het object in dezelfde bewerking scheeftrekken
en schalen).
• Door een hoek op te geven in het deelvenster Transformeren (u kunt het object in dezelfde bewerking schalen).
Objecten roteren en scheeftrekken via slepen
1 Selecteer een object of objecten in het werkgebied.
2 Selecteer Wijzigen > Transformeren > Roteren en scheeftrekken.
3 Ga als volgt te werk:
• Sleep een hoekgreep om het object te roteren.
• Sleep een middengreep om het object scheef te trekken.