Operation Manual
Naar boven
Naar boven
Naar boven
U kunt XML laden, in welk geval u de methoden en eigenschappen van XML-klassen gebruikt om de gegevens te parseren en te gebruiken.
Wanneer u naam-waardeparen gebruikt, worden de paren omgezet in variabelen en kunt u ze als variabelen manipuleren.
U kunt gegevens ontvangen van een webservice of via Flash Remoting.
In beide gevallen zou u complexe gegevensstructuren kunnen ontvangen, zoals arrays, objecten of recordsets, die u moet parseren en binden.
Foutafhandeling en foutopsporing gebruiken
Uw toepassing moet krachtig genoeg zijn om te anticiperen op bepaalde fouten en deze op de juiste manier te verwerken.
Een van de beste manieren om foutafhandeling toe te passen in ActionScript 2.0 is om try-catch-finally-blokken te gebruiken waarmee u
aangepaste fouten kunt genereren en afvangen. Door aangepaste foutklassen te maken, kunt u code in uw toepassing opnieuw gebruiken zonder
dat u de foutafhandelingscode opnieuw hoeft te schrijven. Raadpleeg de klasse Error in de Naslaggids voor ActionScript 2.0 voor meer informatie
over het genereren van aangepaste fouten. Zie voor meer informatie over try-catch-finally-blokken try..catch..finally in de Naslaggids voor
ActionScript 2.0 voor meer informatie.
Gebruik in ActionScript 3.0 de klasse flash.errors om fouten af te vangen.
Zie Synchrone fouten in een toepassing afhandelen in ActionScript 3.0 programmeren voor meer informatie.
Bestanden ordenen en code opslaan
Beantwoord de volgende vragen voordat u bestanden ordent en code opslaat:
Splitst u het SWF-bestand op in meerdere SWF-bestanden en zo ja, hoe moeten deze met elkaar communiceren?
Welke elementen kunt u tussen SWF-bestanden delen?
Welke bestanden worden dynamisch geladen?
Hoe en waar slaat u ActionScript-code op?
Wanneer u een toepassing ontwikkelt, slaat u code en bestanden aan de serverzijde op in een logische mapstructuur, vergelijkbaar met die
in een ActionScript-pakket. Wanneer u de code op deze manier opslaat, blijft deze goed geordend en verkleint u de kans dat de code wordt
overschreven.
Voor grotere toepassingen kunt u client/server-communicatie en -services onderbrengen in klassen. Het gebruik van klassen biedt de
volgende voordelen:
U kunt de code opnieuw gebruiken in meerdere SWF-bestanden.
U kunt code bewerken op een centrale locatie en alle SWF-bestanden bijwerken door ze opnieuw te publiceren.
U kunt een enkele API maken die verschillende elementen van de gebruikersinterface of andere elementen kan manipuleren die soortgelijke
functies uitvoeren.
Het ontwerppatroon MVC gebruiken
Het ontwerppatroon MVC wordt gebruikt om de verwerking van informatie, uitvoer en gegevens in de toepassing van elkaar te scheiden. De
toepassing bestaat uit drie onderdelen: model, weergave en bediening (in het Engels: model, view en controller, kortweg MVC), waarbij elk
onderdeel een ander deel van het proces afhandelt.
Het model - omvat de gegevens en regels van de toepassing. Een groot deel van de verwerking van de toepassing vindt plaats in dit deel van het
ontwerppatroon. Het model bevat ook eventuele componenten (zoals CFC's, EJB's en webservices) en de database. De geretourneerde gegevens
worden in dit deel van het proces niet opgemaakt voor de interface (of front-end) van de toepassing. De geretourneerde gegevens kunnen voor
verschillende interfaces (of weergaven) worden gebruikt.
De weergave Handelt het front-end van de toepassing af (de interface waarmee de interactie met de gebruiker plaatsvindt) en rendert de inhoud
van het model. De interface bepaalt hoe de gegevens van het model worden aangeboden, levert de weergave voor de gebruiker, biedt de
gebruiker toegang tot de gegevens van de toepassing en maakt het mogelijk dat de gebruiker die gegevens manipuleert. Wanneer het model
verandert, wordt de weergave bijgewerkt om die wijzigingen te weerspiegelen door gegevens te verzenden ('push') of op te vragen ('pull').
Wanneer u een hybride webtoepassing maakt (zoals een toepassing met Flash Professional die interactie aangaat met andere toepassingen op de
pagina), moet u de verschillende interfaces beschouwen als onderdeel van de weergave in het ontwerppatroon. Het ontwerppatroon MVC
ondersteunt de afhandeling van diverse weergaven.
De bediening - handelt de vereisten van het model en de weergave af om gegevens te verwerken en weer te geven en bevat gewoonlijk veel
code. De bediening roept een deel van het model aan, afhankelijk van de gebruikersaanvragen vanuit de interface (of de weergave) en bevat code
die specifiek is voor de toepassing. Aangezien deze code specifiek is voor de toepassing, kan deze gewoonlijk niet opnieuw worden gebruikt. De
andere componenten in het ontwerppatroon kunnen echter wel opnieuw worden gebruikt. De bediening verwerkt geen gegevens en levert geen
uitvoer van gegevens, maar ontvangt de aanvraag van de gebruiker en beslist welk onderdeel van het model of de weergave moet worden
aangeroepen. Vervolgens wordt bepaald waar de gegevens naartoe moeten worden verzonden en welke indeling op de geretourneerde gegevens
moet worden toegepast. De bediening zorgt ervoor dat weergaven toegang hebben tot de onderdelen van de modelgegevens die moeten worden