Operation Manual
Naar boven
Naar boven
Druk op Ctrl+' (enkel aanhalingsteken) (Windows) of Cmd+' (enkel aanhalingsteken) (Macintosh).
Magnetisch uitlijnen op rasterlijnen in- of uitschakelen
Selecteer Weergave > Magnetisch uitlijnen > Raster magnetisch.
Rastervoorkeuren instellen
1. Selecteer Weergave > Raster > Raster bewerken en selecteer de gewenste opties.
2. Klik op Standaardwaarde opslaan om de huidige instellingen als standaardwaarde op te slaan.
Informatie over de hoofdwerkbalk en de bewerkbalk
De menubalk boven in het toepassingsvenster bevat menu's met opdrachten voor functies.
De bewerkbalk boven in het werkgebied bevat besturingselementen en informatie voor het bewerken van scènes en symbolen en het wijzigen van
het vergrotingsniveau van het werkgebied.
Deelvenster Gereedschappen gebruiken
Met de gereedschappen in het deelvenster Gereedschappen kunt u illustraties tekenen, schilderen en aanpassen en de weergave van het
werkgebied wijzigen. Het deelvenster Gereedschappen bestaat uit vier secties:
Het gebied met gereedschappen bevat teken-, schilder- en selectiegereedschappen.
Het weergavegebied bevat gereedschappen voor zoomen en pannen in het toepassingsvenster.
Het kleurgebied bevat opties voor streek- en vulkleuren.
Het optiegebied bevat opties voor het momenteel geselecteerde gereedschap. Opties beïnvloeden de schilder- en bewerkmogelijkheden van
het gereedschap.
Gebruik het dialoogvenster Deelvenster Gereedschappen aanpassen om op te geven welke gereedschappen in de ontwerpomgeving moeten
worden weergegeven.
Selecteer Venster > Gereedschappen om het deelvenster Gereedschappen weer te geven of te verbergen.
Gereedschappen selecteren
Ga als volgt te werk:
Klik op het gereedschap in het deelvenster Gereedschappen. Afhankelijk van het gereedschap dat u selecteert, kan een set opties worden
weergegeven in het optiegebied onder in het deelvenster Gereedschappen.
Druk op de sneltoets van het gereedschap. Selecteer Bewerken > Sneltoetsen (Windows) of Flash > Sneltoetsen (Macintosh) om de
sneltoetsen weer te geven. Op de Mac moet u wellicht de muis bewegen om de nieuwe aanwijzer weer te geven.
Wanneer u een gereedschap wilt selecteren dat zich in het pop-upmenu van een zichtbaar gereedschap zoals de rechthoek bevindt, klikt u
op het pictogram van het zichtbare gereedschap en selecteert u een ander gereedschap in het pop-upmenu.
Deelvenster Gereedschappen aanpassen
Wanneer u wilt opgeven welk gereedschap in de ontwerpomgeving wordt weergegeven, gebruikt u het dialoogvenster Deelvenster
Gereedschappen aanpassen om gereedschappen aan het deelvenster Gereedschappen toe te voegen of te verwijderen.
Wanneer meerdere gereedschappen op een locatie worden weergegeven, wordt het gereedschap boven aan de groep (degene die het laatst is
gebruikt) weergegeven met een pijl in de rechterbenedenhoek van het pictogram. Deze pijl geeft aan dat er zich aanvullende gereedschappen in
een pop-upmenu bevinden. Dezelfde sneltoets werkt voor alle gereedschappen in het pop-upmenu. Wanneer u de muisknop op het pictogram
ingedrukt houdt, worden de andere gereedschappen in de groep in een pop-upmenu weergegeven.
1. U kunt het dialoogvenster Deelvenster Gereedschappen aanpassen als volgt weergeven:
(Windows) Selecteer Bewerken > Deelvenster gereedschappen aanpassen.
(Macintosh) Selecteer Flash > Deelvenster gereedschappen aanpassen.
In het menu Beschikbare gereedschappen wordt aangegeven welke gereedschappen momenteel beschikbaar zijn. In het menu Huidige
selectie worden de gereedschappen aangegeven die momenteel aan de geselecteerde locatie zijn toegewezen in het deelvenster
Gereedschappen.
2. Klik op een gereedschap in de afbeelding in het deelvenster Gereedschappen of gebruik de pijltjes wanneer u door de gereedschappen wilt
navigeren om de locatie op te geven die u aan een ander gereedschap wilt toewijzen.
3. Selecteer het gereedschap in de lijst met beschikbare gereedschappen en klik op Toevoegen om een gereedschap aan de geselecteerde
locatie toe te voegen. U kunt een gereedschap aan meerdere locaties toewijzen.