Operation Manual

Terug naar boven
Terug naar boven
Terug naar boven
De optie Statische variabelen weergeven geeft de variabelen weer die tot de klasse behoren en niet tot de instanties van de klasse.
De optie Niet-toegankelijke lidvariabelen weergeven geeft de variabelen weer die niet toegankelijk zijn voor andere klassen of
naamruimten. Dat zijn de variabelen van het type protected, private of internal voor de naamruimte.
De optie Aanvullende hexadecimale waarden weergeven voegt hexadecimale waarden toe waar decimale waarden worden
weergegeven. Deze optie is vooral handig voor kleurwaarden. Hexadecimale waarden worden niet weergegeven voor decimale waarden
van 0 t/m 9.
De optie Volledig gekwalificeerde namen weergeven geeft typen variabelen weer met zowel de pakketnaam als de klassenaam.
2. Vouw de boomstructuurweergave van de objectstructuur van het FLA-bestand uit totdat de gewenste variabele wordt weergegeven.
De waarde van een variabele aanpassen
1. Dubbelklik in het deelvenster Variabelen op de waarde van de variabele.
2. Geef de nieuwe waarde voor de variabele op en druk op Enter. In het vervolg van de code wordt de nieuwe waarde toegepast.
Compilerwaarschuwingen instellen
In het deelvenster Compilerfouten kunt u opgeven welke soorten compilerwaarschuwingen de compiler van ActionScript moet genereren. Als de
compiler een fout rapporteert, dubbelklikt u op de fout om naar de coderegel te gaan die de fout heeft veroorzaakt.
1. Selecteer Bestand > Publicatie-instellingen.
2. Klik op Flash.
3. Klik op de knop ActionScript-instellingen.
4. Kies een van de opties voor fouten:
In de strikte modus worden waarschuwingen gerapporteerd als fouten. Dit betekent dat de compilatie niet slaagt als dergelijke fouten
aanwezig zijn.
In de waarschuwingsmodus worden extra waarschuwingen gemeld die handig zijn om incompatibiliteiten op te sporen als u ActionScript
2.0-code bijwerkt naar ActionScript 3.0.
Navigeren naar fouten in de code
Als Flash tijdens het compileren of tijdens het uitvoeren van de code een fout ontdekt in de ActionScript-code, wordt de fout in het deelvenster
Compilerfouten gerapporteerd. Ga in het deelvenster Compilerfouten naar de coderegel die de fout veroorzaakt.
Dubbelklik in het deelvenster Compilerfouten op de fout.
Fouten opsporen in een extern SWF-bestand met ActionScript 3.0
Met ActionScript 3.0 kunt u fouten in een extern SWF-bestand opsporen door de zelfstandige, ActiveX- of insteekmoduleversie van de
foutopsporingsversie van Flash Player te gebruiken. U vindt deze versie in Flash-installatiemap/Players/Debug/. Foutopsporing op afstand in
ActionScript 3.0 is echter beperkt tot de bestanden die zich op dezelfde localhost bevinden als de Flash-ontwerptoepassing en die in de
zelfstandige, ActiveX- of insteekmoduleversie van de Debug Flash Player worden afgespeeld.
Als u foutopsporing op afstand voor een bestand mogelijk wilt maken, moet u Foutopsporing in de Publicatie-instellingen inschakelen. U kunt een
bestand ook met een foutopsporingswachtwoord publiceren zodat u zeker weet dat alleen bepaalde gebruikers de foutopsporing kunnen uitvoeren.
Net als bij JavaScript of HTML kunnen gebruikers clientvariabelen bekijken in ActionScript. Als u de variabelen veilig wilt opslaan, moet u deze
naar een servertoepassing verzenden en niet bij het bestand opslaan. Als ontwikkelaar hebt u echter wellicht andere bedrijfsinformatie in uw
toepassing verwerkt die u niet wilt vrijgeven, zoals de structuur van filmclips. In dat geval kunt u een foutopsporingswachtwoord gebruiken om uw
werk te beschermen.
Foutopsporing op afstand van een SWF-bestand inschakelen en een foutopsporingswachtwoord instellen
In FLA-bestanden met ActionScript 3.0 kunnen fouten in de code in framescripts niet worden opgespoord. Het foutopsporingsprogramma voor
ActionScript 3.0 kan alleen fouten in de code in externe AS-bestanden opsporen.
1. Open het FLA-bestand.
2. Selecteer Bestand > Publicatie-instellingen.
3. Klik in het dialoogvenster Publicatie-instellingen op het tabblad Flash (CS5) of Flash-categorie (CS5.5) en selecteer Foutopsporing toestaan.
4. Sluit het dialoogvenster Publicatie-instellingen en selecteer een van de volgende opdrachten: