Operation Manual
656
DREAMWEAVER GEBRUIKEN
Toepassingen visueel samenstellen
Laatst bijgewerkt 2/5/2011
Het vraagteken vertelt de server dat er na het vraagteken een of meer URL-parameters volgen. Het woord recordID is
de naam van de URL-parameter (u mag ook een andere naam kiezen). Noteer de naam van de URL-parameter, want
die gaat u later op de verwijderpagina gebruiken.
De expressie na het gelijkteken is de waarde van de parameter. In dit geval wordt de waarde gegenereerd door een
PHP-expressie die een record-id uit de recordset retourneert. Voor elke rij in de dynamische tabel wordt een andere
id gegenereerd. Vervang
recordsetName in de PHP-expressie door de naam van de recordset, en vervang fieldName
door de naam van het veld in uw recordset dat elke record op unieke wijze identificeert. In de meeste gevallen bestaat
het veld uit een record-id-nummer. In het volgende voorbeeld bestaat het veld uit unieke locatiecodes:
confirmDelete.php?recordID=<?php echo $row_rsLocations['CODE']; ?>
Wanneer de pagina wordt uitgevoerd, worden de waarden van het veld CODE van de recordset ingevoegd in de
corresponderende rijen van de dynamische tabel. Als de verhuurlocatie Canberra, Australiƫ bijvoorbeeld de code CBR
heeft, wordt de volgende URL gebruikt in de rij Canberra van de dynamische tabel:
confirmDelete.php?recordID=CBR
9 (ASP) In het veld Koppeling van de eigenschappencontrole voegt u de volgende tekenreeks aan het einde van de
URL toe:
?recordID=<%=(recordsetName.Fields.Item("fieldName").Value)%>
Het vraagteken vertelt de server dat er na het vraagteken een of meer URL-parameters volgen. Het woord recordID is
de naam van de URL-parameter (u mag ook een andere naam kiezen). Noteer de naam van de URL-parameter, want
die gaat u later op de verwijderpagina gebruiken.
De expressie na het gelijkteken is de waarde van de parameter. In dit geval wordt de waarde gegenereerd door een ASP-
expressie die een record-id uit de recordset retourneert. Voor elke rij in de dynamische tabel wordt een andere id
gegenereerd. Vervang
recordsetName in de ASP-expressie door de naam van de recordset, en vervang fieldName
door de naam van het veld in uw recordset dat elke record op unieke wijze identificeert. In de meeste gevallen bestaat
het veld uit een record-id-nummer. In het volgende voorbeeld bestaat het veld uit unieke locatiecodes:
confirmDelete.asp?recordID=<%=(rsLocations.Fields.Item("CODE").Value)%>
Wanneer de pagina wordt uitgevoerd, worden de waarden van het veld CODE van de recordset ingevoegd in de
corresponderende rijen van de dynamische tabel. Als de verhuurlocatie Canberra, Australiƫ bijvoorbeeld de code CBR
heeft, wordt de volgende URL gebruikt in de rij Canberra van de dynamische tabel:
confirmDelete.asp?recordID=CBR
10 Sla de pagina op.
De koppelingen visueel maken (alleen ASP)
1 Maak op de resultatenpagina een kolom in de tabel die wordt gebruikt om records weer te geven. Daartoe klikt u
in de laatste tabelkolom en kiest u Wijzigen > Tabel > Rijen of kolommen invoegen.
2 Selecteer de optie Kolommen en de optie Na huidige kolom, en klik op OK.
Er wordt een kolom aan de tabel toegevoegd.
3 Voer in de rij met de tijdelijke aanduidingen voor dynamische inhoud van de zojuist gemaakte tabelkolom de
tekenreeks
Delete in. Zorg ervoor dat u de tekenreeks invoert in het herhalingsgebied met tabs.
U kunt ook een afbeelding met een woord of symbool invoegen om te verwijderen.
4 Selecteer de tekenreeks Delete om er een koppeling op toe te passen.
5 Klik in het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en kies Naar detailpagina in het pop-
upmenu.