Operation Manual

621
DREAMWEAVER GEBRUIKEN
Pagina's dynamisch maken
Laatst bijgewerkt 2/5/2011
Als voor het servergedrag een parameterwaarde moet worden opgegeven, maakt u een dialoogvenster waarin de
webontwikkelaar die het gedrag toepast, wordt gevraagd een geschikte waarde op te geven.
Test het servergedrag voordat anderen het kunnen toepassen.
Meer Help-onderwerpen
Vraag een parameter voor het servergedrag” op pagina 627
Servergedrag testen” op pagina 630
De opbouwfunctie voor servergedrag gebruiken
Gebruik de opbouwfunctie voor servergedrag om de codeblokken toe te voegen die het gedrag in een pagina invoegen.
1 Klik in het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en kies Nieuw servergedrag.
2 Kies in het pop-upmenu Documenttype het type document waarvoor u het servergedrag ontwikkelt.
3 Voer in het vak Naam een naam voor het servergedrag in.
4 (Optioneel) Als u een bestaand servergedrag wilt toevoegen om het gedrag dat u maakt, aan te vullen, kiest u de
optie Bestaand servergedrag kopiëren en selecteert u vervolgens het servergedrag in het pop-upmenu Gedrag dat
moet worden gekopieerd. Klik op OK.
Het dialoogvenster Opbouwfunctie voor servergedrag wordt weergegeven.
5
Als u een nieuw codeblok wilt toevoegen, klikt u op de plusknop, voert u de naam van het codeblok in en klikt u op OK.
De naam die u invoert, verschijnt in de opbouwfunctie voor servergedrag. De juiste scripttags worden in het vak
Codeblok weergegeven.
6 Voer in het vak Codeblok de runtimecode in die nodig is om het servergedrag te implementeren.
Opmerking: Bij het invoeren van code in het vak Codeblok kunt u alleen een enkele tag of een enkel codeblok invoeren
voor elk benoemd codeblok (bijvoorbeeld,
myBehavior_block1, myBehavior_block2, myBehavior_blockn, etc.) Als
u meer tags of codeblokken invoert, moet u voor elke tag of elk codeblok een afzonderlijk codeblok maken. U kunt code
ook van andere pagina's kopiëren en plakken.
7 Plaats de invoegpositie in het codeblok op de plaats waar u de parameter wilt invoegen, of selecteer een tekenreeks
die u door een parameter wilt vervangen.
8 Klik op de knop Parameter in codeblok invoegen.
9 Voer een naam voor de parameter in het vak Parameternaam in (bijvoorbeeld, Sessie), en klik op OK.
De parameter wordt in het codeblok ingevoegd op de plaats waar u de invoegpositie had gezet voordat u de parameter
definieerde. Als u een tekenreeks had geselecteerd, wordt elke instantie van de geselecteerde tekenreeks in het codeblok
vervangen door een parametermarkering (bijvoorbeeld
@@Sessie@@).
10 Selecteer een optie in het pop-upmenu Code invoegen om op te geven waar u de codeblokken wilt insluiten.
11 (Optioneel) Als u aanvullende informatie over het servergedrag wilt opgeven, klikt u op de knop Geavanceerd.
12 Als u meer codeblokken wilt maken, herhaalt u de stappen 5 tot en met 11.
13 Als voor het servergedrag parameters moeten worden opgegeven, moet u een dialoogvenster maken waarin de
persoon die het gedrag toepast, de parameters kan invoeren. Zie de link beneden.
14 Klik op OK nadat u de vereiste stappen voor het maken van het servergedrag hebt uitgevoerd.
Het servergedrag wordt in het paneel Servergedrag weergegeven.
15 Test het servergedrag en controleer of het correct werkt.