Operation Manual
42
DREAMWEAVER GEBRUIKEN
Werken met Dreamweaver-sites
Laatst bijgewerkt 2/5/2011
7 Voer in de tekstvakken Gebruikersnaam en Wachtwoord de gebruikersnaam en het wachtwoord in dat u gebruikt
om verbinding te maken met de FTP-server.
8 Klik op Testen om uw FTP-adres, gebruikersnaam en wachtwoord te testen.
Opmerking: U ontvangt uw FTP-adres, gebruikersnaam en wachtwoord van de systeembeheerder van het bedrijf dat als
host optreedt voor uw site. Niemand anders heeft toegang tot deze gegevens. Voer de informatie exact in zoals de
systeembeheerder deze aan u heeft gegeven.
9 Standaard wordt uw wachtwoord opgeslagen door Dreamweaver. Schakel de optie Opslaan uit als u liever hebt dat
u elke keer dat u verbinding maakt met de externe server, door Dreamweaver om een wachtwoord wordt gevraagd.
10 Voer in het tekstvak Hoofddirectory de directory (map) van de externe site in waar u documenten opslaat die
zichtbaar zijn voor het publiek.
Als u niet zeker weet wat u moet invoeren als hoofddirectory, neemt u contact op met de beheerder van de server of
laat u het tekstvak leeg. Op sommige servers is de hoofdmap gelijk aan de map waar u aanvankelijk verbinding mee
maakt met FTP. U kunt daar achterkomen door verbinding te maken met de server. Als er een map met een naam als
public_html of www of uw gebruikersnaam wordt weergegeven in de weergave Extern bestand in het deelvenster
Bestanden, is dat waarschijnlijk de map die u moet invoeren in het tekstvak Hoofddirectory.
11 Voer in het tekstvak URL de URL van uw website in (bijvoorbeeld http://www.mysite.com). Dreamweaver gebruikt
de URL om hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen te maken en om koppelingen te controleren als u de
koppelingencontrole gebruikt.
Zie “Categorie Geavanceerde instellingen” op pagina 47 voor een meer gedetailleerde uitleg van deze optie.
12 Vouw de sectie Meer opties uit als u nog meer opties moet instellen.
13 Selecteer Passieve FTP gebruiken als bij uw proxyconfiguratie het gebruik van passieve FTP verplicht is.
Met passieve FTP kan uw lokale software de FTP-verbinding opzetten in plaats van dat aan de externe server wordt
gevraagd de verbinding op te zetten. Als u twijfelt of u passieve FTP moet gebruiken, vraagt u dit na bij uw
systeembeheerder of probeert u het met de optie Passieve FTP gebruiken in- en uitgeschakeld.
Zie TechNote 15220 op de website van Adobe op www.adobe.com/go/tn_15220_nl voor meer informatie.
14 Selecteer IPv6-overdrachtsmodus gebruiken als u een IPv6-FTP-server gebruikt.
Bij de implementatie van versie 6 van het Internet Protocol (IPv6), hebben EPRT en EPSV de FTP-opdrachten PORT
en PASV vervangen. Als u dus probeert verbinding te maken met een IPv6-FTP-server, moet u de opdrachten EPSV
(Extended Passive) en EPRT (Extended Active) gebruiken voor uw gegevensverbinding.
Zie www.ipv6.org/ voor meer informatie.
15 Selecteer Proxy gebruiken als een een proxyhost of -poort wilt opgeven.
Als u meer informatie wilt, klikt u op de koppeling om naar het dialoogvenster Voorkeuren te gaan en klikt u
vervolgens op de knop Help in de categorie Site van het dialoogvenster Voorkeuren.
16 Klik op Opslaan om het scherm Standaard te sluiten. Geef vervolgens bij de categorie Servers op of de server die u
zojuist hebt toegevoegd, een externe server, testserver of beide is.
Zie TechNote kb405912 op de Adobe-website op www.adobe.com/go/kb405912_nl voor hulp bij het oplossen van
problemen met FTP-verbindingen.
Opties instellen voor FTPS-verbindingen (CS5.5)
FTPS (FTP over SSL) biedt ondersteuning voor codering en verificatie, in tegenstelling to SFTP dat alleen
ondersteuning biedt voor codering.