Operation Manual
275
DREAMWEAVER GEBRUIKEN
Inhoud toevoegen aan pagina's
Laatst bijgewerkt 2/5/2011
Parameters gebruiken voor het beheren van mediaobjecten
Definieer speciale parameters voor het besturen van Shockwave- en SWF-bestanden, ActiveX-besturingselementen,
insteekmodules voor Netscape Navigator en Java-applets. Parameters worden gebruikt met de
object-, embed- en
applet-tag. Met parameters worden kenmerken ingesteld die specifiek zijn voor verschillende objecttypen. Een SWF-
bestand kan bijvoorbeeld een kwaliteitsparameter
<paramnaam="kwaliteit"waarde="beste"> gebruiken voor de
objecttag. Het dialoogvenster Parameter kan worden geopend vanuit de eigenschappencontrole. Raadpleeg de
documentatie voor het object dat u gebruikt voor informatie over de parameters die nodig zijn.
Opmerking: Er is geen breed geaccepteerde standaard voor het identificeren van gegevensbestanden voor ActiveX-
besturingselementen. Raadpleeg de documentatie voor het ActiveX-object dat u gebruikt voor informatie over de
parameters u kunt gebruiken.
Een naam en waarde opgeven voor een parameter
1 Selecteer een object dat parameters kan hebben (zoals een Shockwave-film, een ActiveX-besturingselement, een
insteekmodule voor Netscape Navigator of een Java-applet) in het documentvenster.
2 Open het dialoogvenster op een van de volgende manieren:
• Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Macintosh) op het object en selecteer
Bewerken in het snelmenu.
• Open zonodig de eigenschappencontrole en klik op de knop Parameters in de onderste helft van de
eigenschappencontrole. (Controleer of de eigenschappencontrole is uitgevouwen.)
3 Klik op de knop Plus (+) en typ de parameternaam en -waarde in de desbetreffende kolommen.
Een parameter verwijderen
❖ Selecteer een parameter en druk op de knop Min (-).
De volgorde van parameters veranderen
❖ Selecteer een parameter en gebruik de knoppen Pijl-omhoog en Pijl-omlaag.
Taken automatiseren
Taakautomatisering
In het paneel Historie worden de stappen vastgelegd die u uitvoert om een bepaalde taak te voltooien. Automatiseer
een vaak uitgevoerde taak door deze stappen uit te voeren vanuit het paneel Historie of door een nieuwe opdracht te
maken die de stappen automatisch uitvoert.
Bepaalde muisbewegingen, zoals selecteren door middel van klikken in het documentvenster, kunnen niet worden
afgespeeld of opgeslagen. Wanneer u een dergelijke beweging maakt, verschijnt er een zwarte lijn in het paneel Historie
(de lijn wordt pas zichtbaar wanneer u een andere actie uitvoert). Als u dit wilt voorkomen, gebruikt u de pijltoetsen
in plaats van de muis om de invoegpositie binnen in het documentvenster te verplaatsen.
Bepaalde andere stappen ook kunnen niet worden herhaald, zoals het slepen van een pagina-element naar een andere
plaats op de pagina. Wanneer u een dergelijke stap uitvoert, verschijnt er een pictogram met een kleine rode X in het
paneel Historie.