Operation Manual

DREAMWEAVER CS3
Handboek
624
9 Voer in het vak 'Ga bij succes naar' van het dialoogvenster Opgeslagen procedure de locatie in van een pagina die u wilt
weergeven nadat de opgeslagen procedure met succes is uitgevoerd, of klik op de knop Bladeren om de locatie te zoeken.
10 Voer in het vak 'Ga bij mislukken naar' de locatie in van een pagina die u wilt weergeven als de opgeslagen procedure
niet is geslaagd, of klik op de knop Bladeren om de locatie te zoeken.
11 Selecteer de optie 'Foutopsporingsinformatie weergeven bij mislukken' als u foutopsporingsinformatie wilt zien als de
opgeslagen procedure is mislukt.
Als u deze optie selecteert, negeert Dreamweaver de optie 'Ga bij mislukken naar'.
Gebruik de foutopsporingsoptie in de ontwikkelingsfase en gebruik de optie 'Ga bij mislukken naar' als de site in gebruik
genomen is.
12 Klik op OK.
Wanneer u het dialoogvenster hebt gesloten, voegt Dreamweaver ASP.NET-code op de pagina in, die een opgeslagen
procedureindedatabaseuitvoertwanneerdecodeopdeserverwordtuitgevoerd.Deopgeslagenprocedurevoertopzijn
beurt een databasebewerking uit, bijvoorbeeld het invoegen van een record of het uitvoeren van een query.
Als de opgeslagen procedure parameters nodig heeft, kunt u een pagina maken waarop de parameterwaarden worden
verzameld en worden verstuurd naar de pagina met de opgeslagen procedure. U zou bijvoorbeeld een pagina kunnen
maken die URL-parameters of een HTML-formulier gebruikt om parameterwaarden van gebruikers te verkrijgen.
Zie ook
“Een geavanceerde recordset definiëren door SQL te schrijven” op pagina 524
Een opgeslagen procedure uitvoeren (ASP)
Met ASP-pagina's moet u een opdrachtobject aan een pagina toevoegenomeenopgeslagenproceduretekunnenuitvoeren.
Zie “Over ASP-opdrachtobjecten” op pagina 618 voor meer informatie over opdrachtobjecten.
1 Open de pagina die de opgeslagen procedure zal uitvoeren, in Dreamweaver.
2 Klik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de plusknop (+) en selecteer Opdracht (opgeslagen procedure).
Het dialoogvenster Opdracht wordt geopend.
3 Voer een naam voor de opdracht in, selecteer een verbinding met de database die de opgeslagen procedure bevat en kies
Opgeslagen procedure in het pop-upmenu Type.
4 Selecteer de opgeslagen procedure door het item Opgeslagen procedures in het vak Database-items uit te vouwen, de
opgeslagen procedure in de lijst te selecteren en op de knop Procedure te klikken.
5 Voer alle vereiste parameters in de tabel Variabelen in.
U hoeft geen parameters in te voeren voor een
RETURN_VALUE-variabele.
6 Klik op OK.
Zodra u het dialoogvenster sluit, wordt JSP-code op de pagina ingevoegd. Wanneer de code op de server wordt uitgevoerd,
maakt de code een opdrachtobject aan dat een opgeslagen procedure in de database uitvoert. De opgeslagen procedure
voert op zijn beurt een databasebewerking uit, bijvoorbeeld het invoegen van een record.
Standaard stelt de code de eigenschap Prepared (Voorbereid) van het opdrachtobject in op
true (waar), zodat de
toepassingsserver dezelfde gecompileerde versie van het object telkens opnieuw gebruikt wanneer de opgeslagen procedure
wordt uitgevoerd. Als u weet dat de opdracht meerdere malen zal worden uitgevoerd, worden databasebewerkingen
doeltreffender uitgevoerd als u een gecompileerde versie van het object hebt. Als de opdracht echter maar één of twee keer
zal worden uitgevoerd, vertraagt het gebruik van een opgeslagen procedure de webtoepassing eerder omdat het systeem de
opdracht eerst moet compileren. Als u deze instelling wilt wijzigen, gaat u naar de codeweergave en verandert u de
eigenschap Prepared (Voorbereid) in
false (onwaar).
Opmerking: Niet alle databaseproviders ondersteunen voorbereide opdrachten. Als de database geen voorbereide opdrachten
ondersteunt, wordt mogelijk een foutbericht weergegeven wanneer u de pagina uitvoert. Schakel over naar de codeweergave en
verander de eigenschap Prepared (Voorbereid) in
false (onwaar).