Operation Manual

DREAMWEAVER CS3
Handboek
535
De volgende tabel bevat een overzicht van de meest voorkomende CGI-variabelen die door de browser zijn gemaakt en aan
de server zijn doorgegeven:
Inhoudsbronnen opslaan in de cache
U kunt bronnen van dynamische inhoud in een Ontwerpnotitie in de cache opslaan. Op die manier kunt u zelfs aan een
site werken als u geen toegang hebt tot de database of toepassingsserver waarop de bronnen van dynamische inhoud zijn
opgeslagen. Met caching kunt u ook de ontwikkeling versnellen omdat u niet telkens via het netwerk toegang moet krijgen
tot de database en toepassingsserver. Ga als volgt te werk als u inhoudsbronnen in de cache wilt opslaan.
Klik op de pijlknop in de rechterbovenhoek van het paneel Bindingen en zet de optie Cache in het pop-upmenu aan.
Als u wijzigingen in een van de inhoudsbronnen aanbrengt, kunt u de cache vernieuwen door in de rechterbovenhoek van
het paneel Bindingen op de knop Vernieuwen te klikken (het pictogram met de cirkelvormige pijl). (Vouw het paneel uit
als de knop niet zichtbaar is.)
REQUEST_METHODDe methode waarmee deze aanvraag is gedaan. Voor HTTP is dit Get, Head, Post,
enzovoort.
PAT H_INFO De extra padgegevens, zoals de client deze heeft doorgegeven. Scripts kunnen worden
benaderd via hun virtuele padnaam, gevolgd door extra informatie aan het einde van dit
pad. De extra informatie wordt verzonden als PATH_INFO.
PAT H_TRANSLATED De server beschikt over een vertaalde versie van PAT H_INFO, die het virtuele pad omzet in
een fysiek pad.
SCRIPT_NAME Een virtueel pad naar het script dat wordt uitgevoerd; wordt gebruikt voor naar zichzelf
ver
wijzende URL's.
QUERY_STRINGDe query-informatie die op het vraagteken (?) volgt in de URL die naar dit script verwijst.
REMOTE_HOST De naam van de host die de aanvraag doet. Als de server niet over deze informatie
beschikt, wordt REMO
TE_ADDR in plaats van REMOTE_HOST ingesteld.
REMOTE_ADDR Het IP-adres van de externe host die de aanvraag doet.
AUTH_TYPE Als de server gebruikersverificatie ondersteunt en het script beveiligd is, is dit de
protocolspecifieke verificatiemethode die wordt gebruikt om de gebruiker te
verifiëren.
REMOTE_USER AUTH_USER Als de server gebruikersverificatie ondersteunt en het script beschermd is, is dit de
gebruikersnaam waarmee de gebruiker is geverifieerd. (Ook beschikbaar als AUTH_USER.)
REMOTE_IDENTAls de HTTP-server RFC 931-identificatie ondersteunt, wordt deze variabele ingesteld op
de
externe gebruikersnaam die van de server wordt opgehaald. Gebruik deze variabele
alleen voor registratie.
CONTENT_TYPE Voor query's waaraan informatie is gekoppeld (zoals HTTP POST en PUT), is dit het
inhoudstype van de gegevens.
CONTENT_LENGTH De lengte
van de inhoud zoals de client die heeft gegeven.
Variabele Beschrijving
HTTP_REFERER Het document dat de verwijzing bevat. Dit is het document dat is gekoppeld aan
formuliergegevens of formuliergegevens heeft verzonden.
HTTP_USER_AGENTDebrowser die de client op dat moment gebruikt om de aanvraag te verzenden. Indeling:
software/versiebibliotheek/versie.
HTTP_IF_MODIFIED_SINCE Het tijdstip waarop de pagina het laatst is gewijzigd. Deze variabele wordt door de
browser verzonden, gewoonlijk als antwoord naar de server die de header
LAST_MODIFIED HTTP heeft verzonden. Deze
kan worden gebruikt om caching aan de
browserzijde te benutten.
Variabele Beschrijving