Operation Manual

Naar boven
meer kolommen uit dezelfde tabel ophaalt om de extra details te kunnen geven.
De recordset kan door de gebruiker in runtime worden gedefinieerd. Zie Zoekpagina's en resultatenpagina's maken voor meer
informatie.
3. Een dynamische tabel invoegen om de records weer te geven.
Plaats de invoegpositie waar u de dynamische tabel op de pagina wilt weergeven. Kies Invoegen > Gegevensobjecten >
Dynamische gegevens > Dynamische tabel, stel de opties in en klik op OK.
Als u niet wilt dat gebruikers record-id's te zien krijgen, kunt u de kolom uit de dynamische tabel verwijderen. Klik ergens op
de pagina om de pagina te selecteren. Verplaats de cursor naar de bovenkant van de kolom in de dynamische tabel tot de
kolomcellen met rood worden omlijnd. Klik dan om de kolom te selecteren. Druk op Delete om de kolom uit de tabel te
verwijderen.
Koppelingen maken met de detailpagina
Wanneer u de hoofdpagina hebt gemaakt en de recordset hebt toegevoegd, maakt u koppelingen die de detailpagina openen. Daarna wijzigt u de
koppelingen zodat ze de id's doorgeven van de records die de gebruiker selecteert. Op de detailpagina wordt deze id gebruikt om de gevraagde
record in de database te zoeken en weer te geven.
Opmerking: Koppelingen naar updatepagina's maakt u met hetzelfde proces. De resultatenpagina komt overeen met de hoofdpagina, en de
updatepagina komt overeen met een detailpagina.
De detailpagina openen en een record-id doorgeven (ColdFusion, PHP)
1. Selecteer in de dynamische tabel de tijdelijke aanduiding voor tekst die als een koppeling zal dienen.
Koppelingen die van toepassing zijn op de tijdelijke aanduiding voor tekst, zijn geselecteerd.
2. Klik in de eigenschappencontrole op het mappictogram naast het vak Koppeling.
3. Zoek en selecteer de detailpagina. De detailpagina wordt weergegeven in het vak Koppeling van de eigenschappencontrole.
In de dynamische tabel wordt de geselecteerde tekst weergegeven als gekoppeld. Wanneer de pagina op de server wordt
uitgevoerd, wordt de koppeling toegepast op de tekst in elke tabelrij.
4. Selecteer op de hoofdpagina de koppeling in de dynamische tabel.
5. (ColdFusion) In het vak Koppeling van de eigenschappencontrole voegt u de volgende tekenreeks aan het einde van de URL
toe:
Het vraagteken vertelt de server dat er na het vraagteken een of meer URL-parameters volgen. Het woord recordID is de
naam van de URL-parameter (u mag ook een andere naam kiezen). Noteer de naam van de URL-parameter, want die gaat u
later op de detailpagina gebruiken.
De expressie na het gelijkteken is de waarde van de parameter. In dit geval wordt de waarde gegenereerd door een
ColdFusion-expressie die een record-id uit de recordset retourneert. Voor elke rij in de dynamische tabel wordt een andere id
gegenereerd. Vervang recordsetName in de ColdFusion-expressie door de naam van de recordset, en vervang fieldName
door de naam van het veld in uw recordset dat elke record op unieke wijze identificeert. In de meeste gevallen bestaat het
veld uit een record-id-nummer. In het volgende voorbeeld bestaat het veld uit unieke locatiecodes.
Wanneer de pagina wordt uitgevoerd, worden de waarden van het veld CODE van de recordset ingevoegd in de
corresponderende rijen van de dynamische tabel. Als de verhuurlocatie Canberra, Australiƫ bijvoorbeeld de code CBR heeft,
wordt de volgende URL gebruikt in de rij Canberra van de dynamische tabel:
1 ?recordID=#recordsetName.fieldName#
1 locationDetail.cfm?recordID=#rsLocations.CODE#
1 locationDetail.cfm?recordID=CBR
762