Operation Manual

2. Kies in het pop-upmenu Documenttype het type document waarvoor u het servergedrag ontwikkelt.
3. Voer in het vak Naam een naam voor het servergedrag in.
4. (Optioneel) Als u een bestaand servergedrag wilt toevoegen om het gedrag dat u maakt, aan te vullen, kiest u de optie
Bestaand servergedrag kopiëren en selecteert u vervolgens het servergedrag in het pop-upmenu Gedrag dat moet worden
gekopieerd. Klik op OK.
Het dialoogvenster Opbouwfunctie voor servergedrag wordt weergegeven.
5. Als u een nieuw codeblok wilt toevoegen, klikt u op de plusknop, voert u de naam van het codeblok in en klikt u op OK.
De naam die u invoert, verschijnt in de opbouwfunctie voor servergedrag. De juiste scripttags worden in het vak Codeblok
weergegeven.
6. Voer in het vak Codeblok de runtimecode in die nodig is om het servergedrag te implementeren.
Opmerking: Bij het invoeren van code in het vak Codeblok kunt u alleen een enkele tag of een enkel codeblok invoeren voor
elk benoemd codeblok (bijvoorbeeld, myBehavior_block1, myBehavior_block2, myBehavior_blockn, etc.) Als u meer tags of
codeblokken invoert, moet u voor elke tag of elk codeblok een afzonderlijk codeblok maken. U kunt code ook van andere
pagina's kopiëren en plakken.
7. Plaats de invoegpositie in het codeblok op de plaats waar u de parameter wilt invoegen, of selecteer een tekenreeks die u
door een parameter wilt vervangen.
8. Klik op de knop Parameter in codeblok invoegen.
9. Voer een naam voor de parameter in het vak Parameternaam in (bijvoorbeeld, Sessie), en klik op OK.
De parameter wordt in het codeblok ingevoegd op de plaats waar u de invoegpositie had gezet voordat u de parameter
definieerde. Als u een tekenreeks had geselecteerd, wordt elke instantie van de geselecteerde tekenreeks in het codeblok
vervangen door een parametermarkering (bijvoorbeeld @@Sessie@@).
10. Selecteer een optie in het pop-upmenu Code invoegen om op te geven waar u de codeblokken wilt insluiten.
11. (Optioneel) Als u aanvullende informatie over het servergedrag wilt opgeven, klikt u op de knop Geavanceerd.
12. Als u meer codeblokken wilt maken, herhaalt u de stappen 5 tot en met 11.
13. Als voor het servergedrag parameters moeten worden opgegeven, moet u een dialoogvenster maken waarin de persoon die
het gedrag toepast, de parameters kan invoeren. Zie de link beneden.
14. Klik op OK nadat u de vereiste stappen voor het maken van het servergedrag hebt uitgevoerd.
Het servergedrag wordt in het paneel Servergedrag weergegeven.
15. Test het servergedrag en controleer of het correct werkt.
Geavanceerde opties
Wanneer u de broncode en invoeglocatie voor elk codeblok hebt opgegeven, is het servergedrag helemaal gedefinieerd. In de meeste gevallen
hoeft u geen aanvullende informatie meer op te geven.
Geavanceerde gebruikers kunnen de volgende opties instellen:
Identifier Bepaalt of het codeblok als een identifier moet worden behandeld.
Standaard is elk codeblok een identifier. Als Dreamweaver een identifier-codeblok in een document aantreft, wordt het gedrag ervan weergegeven
in het paneel Servergedrag. Gebruik de optie Identifier om op te geven of het codeblok als een identifier moet worden afgehandeld.
Minstens een van de codeblokken van het servergedrag moet een identifier zijn. Een codeblok mag geen identifier zijn als een van de volgende
voorwaarden van toepassing is: hetzelfde codeblok wordt door een ander servergedrag gebruikt; of het codeblok is dermate eenvoudig dat het
vanzelfsprekend op de pagina wordt weergegeven.
Titel servergedrag De titel van het gedrag zoals deze in het paneel Servergedrag wordt weergegeven.
Wanneer de ontwerper van de pagina op de plusknop (+) in het paneel Servergedrag klikt, wordt de titel van het nieuwe servergedrag in het pop-
upmenu weergegeven. Wanneer een ontwerper een instantie van een servergedrag op een document toepast, verschijnt het gedrag in de lijst met
toegepast gedrag in het paneel Servergedrag. Gebruik het vak Titel servergedrag om de inhoud van het pop-upmenu Plus (+) en de lijst met
toegepast gedrag op te geven.
De eerste waarde in het vak is de naam die u in het dialoogvenster Nieuw servergedrag hebt opgegeven. Terwijl de parameters worden
gedefinieerd, wordt de naam automatisch bijgewerkt zodat de parameters tussen haakjes achter de naam van het servergedrag komen te staan.
Als de gebruiker de standaardwaarde accepteert, wordt alles vóór de haakjes in het pop-upmenu Plus (+) weergegeven (bijvoorbeeld
Sessievariabele instellen). De naam plus de parameters worden in de lijst met toegepast gedrag weergegeven, bijvoorbeeld Sessievariabele
instellen ("abcd", “5").
Codeblok dat moet worden geselecteerd Bepaalt welk codeblok wordt geselecteerd wanneer de gebruiker het gedrag in het paneel
Servergedrag selecteert.
1 Set Session Variable (@@Name@@, @@Value@@)
719