Operation Manual

Naar boven
Naar boven
QUERY_STRING De query-informatie die op het vraagteken (?) volgt in de URL die naar dit script verwijst.
REMOTE_HOST De naam van de host die de aanvraag doet. Als de server niet over deze informatie
beschikt, wordt REMOTE_ADDR in plaats van REMOTE_HOST ingesteld.
REMOTE_ADDR Het IP-adres van de externe host die de aanvraag doet.
AUTH_TYPE Als de server gebruikersverificatie ondersteunt en het script beveiligd is, is dit de
protocolspecifieke verificatiemethode die wordt gebruikt om de gebruiker te verifiëren.
REMOTE_USER
AUTH_USER
Als de server gebruikersverificatie ondersteunt en het script beschermd is, is dit de
gebruikersnaam waarmee de gebruiker is geverifieerd. (Ook beschikbaar als AUTH_USER.)
REMOTE_IDENT Als de HTTP-server RFC 931-identificatie ondersteunt, wordt deze variabele ingesteld op
de externe gebruikersnaam die van de server wordt opgehaald. Gebruik deze variabele
alleen voor registratie.
CONTENT_TYPE Voor query's waaraan informatie is gekoppeld (zoals HTTP POST en PUT), is dit het
inhoudstype van de gegevens.
CONTENT_LENGTH De lengte van de inhoud zoals de client die heeft gegeven.
De volgende tabel bevat een overzicht van de meest voorkomende CGI-variabelen die door de browser zijn gemaakt en aan de server zijn
doorgegeven:
Variabele Beschrijving
HTTP_REFERER Het document dat de verwijzing bevat. Dit is het document dat is gekoppeld aan
formuliergegevens of formuliergegevens heeft verzonden.
HTTP_USER_AGENT De browser die de client op dat moment gebruikt om de aanvraag te verzenden.
Indeling: software/versiebibliotheek/versie.
HTTP_IF_MODIFIED_SINCE Het tijdstip waarop de pagina het laatst is gewijzigd. Deze variabele wordt door de
browser verzonden, gewoonlijk als antwoord naar de server die de header
LAST_MODIFIED HTTP heeft verzonden. Deze kan worden gebruikt om caching aan
de browserzijde te benutten.
Inhoudsbronnen opslaan in de cache
U kunt bronnen van dynamische inhoud in een Ontwerpnotitie in de cache opslaan. Op die manier kunt u zelfs aan een site werken als u geen
toegang hebt tot de database of toepassingsserver waarop de bronnen van dynamische inhoud zijn opgeslagen. Met caching kunt u ook de
ontwikkeling versnellen omdat u niet telkens via het netwerk toegang moet krijgen tot de database en toepassingsserver. Ga als volgt te werk als u
inhoudsbronnen in de cache wilt opslaan.
Klik op de pijlknop in de rechterbovenhoek van het paneel Bindingen en zet de optie Cache in het pop-upmenu aan.
Als u wijzigingen in een van de inhoudsbronnen aanbrengt, kunt u de cache vernieuwen door in de rechterbovenhoek van het paneel Bindingen op
de knop Vernieuwen te klikken (het pictogram met de cirkelvormige pijl). (Vouw het paneel uit als de knop niet zichtbaar is.)
Inhoudsbronnen wijzigen of verwijderen
U kunt een bestaande bron van dynamische inhoud (dus een inhoudsbron die in het paneel Bindingen wordt vermeld), wijzigen of verwijderen.
Wanneer u een inhoudsbron in het paneel Bindingen verandert of verwijdert, verandert of verwijdert u niet de inhoud op de pagina. U verandert of
verwijdert alleen een potentiële bron van inhoud voor de pagina.
Een inhoudsbron veranderen in het paneel Bindingen
1. Dubbelklik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de naam van de inhoudsbron die u wilt bewerken.
2. Breng de wijzigingen aan in het dialoogvenster dat wordt weergegeven.
3. Klik op OK als u tevreden bent met uw werk.
Een inhoudsbron verwijderen in het paneel Bindingen
1. Selecteer in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) de inhoudsbron in de lijst.
701