Operation Manual

b. Voer in het vak 'Map van component' de locatie voor de CFC in, of blader om de map te zoeken.
Opmerking: De map moet het relatieve pad naar de hoofdmap van de site zijn.
5. Selecteer in het pop-upmenu Functie de functie die de recordsetdefinitie bevat.
Het pop-upmenu functie bevat alleen de functies die in de geselecteerde component zijn gedefinieerd. Als dit pop-upmenu geen functies
bevat of als de laatste wijzigingen niet in de vermelde functies worden weergegeven, controleert u of de laatste wijzigingen wel op de server
zijn geladen.
Opmerking: De vakken Verbinding en SQL zijn alleen-lezen.
6. Bewerk elke parameter (type, waarde en standaardwaarde) die als functieargument moet worden doorgegeven door op de knop Bewerken
te klikken.
a. Voer een waarde voor de huidige parameter in door het type van de waarde in het pop-upmenu Waarde te selecteren en de waarde in
het vak aan de rechterkant in te voeren.
Het type van de waarde kan een URL-parameter, een formuliervariabele, een cookie, een sessievariabele, een toepassingsvariabele of
een ingevoerde waarde zijn.
b. Voer een standaardwaarde voor de parameter in het vak Standaardwaarde in.
Als geen runtime waarde wordt geretourneerd, wordt de standaardparameterwaarde gebruikt.
c. Klik op OK.
U kunt de databaseverbinding en de SQL-query voor de recordset niet wijzigen. Deze velden zijn altijd uitgeschakeld. De verbinding en
SQL-query worden alleen ter informatie weergegeven.
7. Klik op Testen om de database te verbinden en een instantie van de recordset te maken.
Als de SQL-instructie paginaparameters bevat, moet u ervoor zorgen dat de kolom Standaardwaarde van het vak Parameters geldige
testwaarden bevat voordat u op Testen klikt.
Als de query met succes is uitgevoerd, wordt de recordset in een tabel weergegeven. Elke rij bevat een record en elke kolom stelt een veld
in die record voor.
Klik op OK om de CFC-query te wissen.
8. Klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Een testserver instellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
539